Werkwoorden waarbij de klank verandert als je het werkwoord in een andere tijd zet, noemen we klankveranderend. Meestal kun je horen hoe je deze werkwoorden schrijft.
Slide 14 - Slide
Schrijf de persoonsvorm op in verleden tijd enkelvoud. RUIKEN
A
ruik
B
rook
C
ruiken
D
roken
Slide 15 - Quiz
Schrijf de persoonsvorm op in verleden tijd enkelvoud. RUSTEN
A
rust
B
ruste
C
rustten
D
rustte
Slide 16 - Quiz
Welke werkwoordsvorm verandert als je de zin in een andere tijd zet?
A
heel werkwoord
B
verleden tijd
C
persoonsvorm
D
voltooid deelwoord
Slide 17 - Quiz
Wat is in de verleden tijd het meervoud van: zuigen
A
zuigen
B
zogen
C
zuigden
D
zuigten
Slide 18 - Quiz
Wat is in de verleden tijd het meervoud van: blijven
A
bleven
B
blijfden
C
blijven
D
blijften
Slide 19 - Quiz
Wat is in de verleden tijd het meervoud van: geven
A
geven
B
geefden
C
geeften
D
gaven
Slide 20 - Quiz
Wat is in de verleden tijd het meervoud (wij....) van: zijn
A
zijn
B
is
C
waren
D
was
Slide 21 - Quiz
Slide 22 - Video
Maak de volgende zin af. Het alfabet kun je verdelen in twee soorten letters:.......
A
klankgroep
B
klinkers en medeklinkers
C
korte
D
korte en lange klanken
Slide 23 - Quiz
Vul de volgende zin in. Met klinkers kun je.......en......maken
A
klankgroep
B
klinkers en medeklinkers
C
korte en lange klanken
D
klinker
Slide 24 - Quiz
Maak de volgende zin af. Kaart is een woord met een ......
A
lange klank
B
klinkers en medeklinkers
C
korte en lange klanken
D
klinker
Slide 25 - Quiz
Maak de volgende zin af. Slinger is een woord met een .......
A
lange klank
B
klinkers en medeklinkers
C
korte en lange klanken
D
korte klank
Slide 26 - Quiz
Eind van deze les!!
Jippie!! Je bent klaar met de les Nederlands Spelling Blok 6!
Toppie!
Als je nog vragen hebt dan stel ze gerust via Microsoft TEAMS aan Mevrouw Steenbakkers