2HV - les 34 - tener que

• Spaans
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 2

Programa

1. Formatief SO VOCA

2. Tener

3. Tener + que

4. Trabajamos

5. Estudiamos

6. Deberes

Formatief SO VOCA

3.1 3.2 3.3 NL-SP

roze wwblad 1-24 SP-NL

tener = hebben

yo	tengo
tú	tienes
él/ella/usted	tiene
nosotros	tenemos
vosotros	tenéis
ellos/ellas/ustedes	tienen

Let op:

bij leeftijd ALTIJD het werkwoord tener gebruiken

1. Yo (tener) _______ 14 años.

2. Mis padres (tener) _______ 3 gatos.

3.Juan y tú (tener) _______ muchos amigos.

4. Susana y yo (tener) dos hijos.

5. Paco (tener) ganas de comer.

Tener + que + heel  werkwoord

= moeten

TENER + QUE

Tener (hebben)

tener + que = moeten

REGEL:  tener + que + HEEL WERKWOORD (infinitief)

bv: tengo que ir al campo de fútbol 

(ik moet naar het voetbalveld gaan) 

>> letterlijk zeg je :

TENGO     QUE                            IR          AL CAMPO DE FÚTBOL

 Ik heb     de verplichting om te   gaan       naar het voetbalveld

vervoegen...

yo tengo que  (ik moet)

tu tienes que  (jij moet)

él, ella, usted tiene que (hij, zij, u moet)

nosotros tenemos que (wij moeten)

vosotros tenéis que (jullie moeten)

ellos, ellas usted tienen que (zij moeten, u moet)

....gevolgd door nog een ander heel werkwoord.

tener que --> wederkerend ww

Het wederkerende deel komt altijd óf ACHTERAAN óf VOORAAN te staan.

vb.: Ik moet opstaan (opstaan = levantarse)

Tengo que levantarme 

 óf 

 Me tengo que levantar

Maak nu 2 zinnen met gebruik van
tener + que + heel werkwoord

Trabajamos

Gele boekje blz 48 - 49, ej 12 - 13

Daarna maak je DEZE online opdracht. 

Deberes

Estudiar:

voca 3.1 3.2 3.3 NL-SP

roze wwblad 1-24 SP-NL