This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Oefen vragen H10 - Analyse
Veel succes!
Slide 2 - Slide
Wat is dit?
A
aborptiespectrum
B
emissiespectrum
Slide 3 - Quiz
Zet in de juiste volgorde de werkwijze van een onderzoek door middel van colorimetrie.
Maak een ijkreeks
Maak een blanco
Bepaal de intensiteit van blanco, ijkreeks en monster
Maak het diagram
Bepaald mbv het diagram de concentratie in het monster.
Bereken de transmissie en extinctie.
Slide 4 - Drag question
Wat wordt bedoeld met kwantitatieve analyse?
A
Hoeveel voer er in de verpakking zit, bijv. 2 kg of 10 kg.
B
Welke ingrediënten zijn gebruikt in het voer
C
Welke toevoegingsmiddelen er gebruikt zijn
D
Hoeveel gram is er van een bepaalde voedingsstof aanwezig in het voer
Slide 5 - Quiz
De extinctie E van de blanco oplossing is
A
0
B
1
C
100%
D
maximaal
Slide 6 - Quiz
De extinctie E van een oplossing met een intensere kleur is
A
lager dan van een oplossing met een minder intense kleur
B
hoger dan van een oplossing met een minder intense kleur
Slide 7 - Quiz
Waarom werkt concentratiebepaling middels colorimetrie alleen met gekleurde oplossingen?
Antwoord: omdat kleurloze oplossingen...
A
al het zichtbare licht absorberen
B
helemaal geen zichtbaar licht absorberen
C
altijd een te lage concentratie opgeloste stof hebben
D
een chemische reactie ondergaan o.i.v. zichtbaar licht
Slide 8 - Quiz
Maak de zinnen kloppend: 1. Als er meer licht wordt geabsorbeerd door een monster, dan is de transmissie .... 2. De extinctie is dan ...
A
1. Kleiner, 2. Groter
B
1. Groter, 2. Groter
C
1. Groter, 2. Kleiner
D
1. Kleiner, 2. Kleiner
Slide 9 - Quiz
Wat is de concentratie ijzer III ionen bij een extinctie van 0,45
Slide 10 - Open question
Volgens de Europese norm mag drinkwater maximaal 50 mg nitraat per L bevatten. Aan 25 mL Voorburgs drinkwater wordt 25 mL demi-water toegevoegd. De extinctie van de verkregen oplossing bedraagt 0,45. Bereken het nitraatgehalte (in mg per L) van Voorburgs drinkwater om te controleren of dit aan de Europese norm voldoet. Gebruik de gegeven ijklijn.
Slide 11 - Open question
massa spectrometrie is een...
A
analysemethode om structuur te bepalen
B
analysemethode om massa te bepalen
C
analysemethode om concentratie te bepalen
D
vorm van chromatografie
Slide 12 - Quiz
De retentietijd is de tijd...
A
die het draaggas er over doet om van de injector bij de detector te komen
B
die de stationaire fase er over doet om van de injector bij de detector te komen
C
die de moleculen van stof X in het monster er over doen om van de injector bij de detector te komen
D
die verstrijkt van het begin tot het eind van een kwalitatieve analyse middels gaschromatografie
Slide 13 - Quiz
een molecuul-ion dat ontstaat bij massa spectrometrie is altijd
A
positief
B
negatief
Slide 14 - Quiz
Wat wordt bedoeld met een molecuul-ion?
A
Een positief ion dat gevormd is door verdwijnen van een elektronenpaar uit het molecuul
B
Een negatief ion dat gevormd is door verdwijnen van een elektronenpaar uit het molecuul
C
Een positief ion dat gevormd is na verdwijnen van een elektron uit het molecuul
D
Een positief ion van een molecuul wat nog niet gefragmenteerd is.
Slide 15 - Quiz
In het massaspectrum van pentaan, C5H12, komt ook een piek voor bij een m/z waarde van 29. Door welk fragmention kan deze piek veroorzaakt zijn? Ga uit van een lading van fragmentionen van z = 1+.
A
CH3+
B
C2H5+
C
C4H9+
D
COH+
Slide 16 - Quiz
Broomatomen komen in de natuur voor als verschillende isotopen (zie Binas 25A). Wanneer we enkele microliters van de stof broom in een massaspectrometer onderzoeken, kunnen we in het resulterende spectrum pieken verwachten bij m/z waarden van...
A
alleen bij 79 en 81
B
bij 79, 81, 158 en 162
C
bij 79, 81, 158, 160, 162
D
ik heb geen idee
Slide 17 - Quiz
De hoogste piek in een massaspectrum...
A
is van het fragment dat het meest voorkomt.
B
is van het fragment dat het zwaarst is.
C
is van het molecuul-ion.
D
is alle drie voorgaande antwoorden.
Slide 18 - Quiz
Wat betekent het piek van het molecuulion (M) in het spectrum?
A
De massa van het grootste radicaal van de onderzochte stof.
B
De massa van het ion van het totale niet-fragmenteerde molecuul.
C
De massa van het grootste geladen fragment.
D
De massa van de onderzochte stof.
Slide 19 - Quiz
Zie het massaspectrum van in de afbeelding. De piek bij m/z = 44 hoort bij....
N2O
A
het gehele molecuul
B
het molecuulion
C
N2O
D
N2O+
Slide 20 - Quiz
Chromatografie
Slide 21 - Slide
Polaire binding
Apolaire binding
OH binding
CO binding
CH binding
NH binding
HH binding
Slide 22 - Drag question
Polaire molecuul
Apolair molecuul
Waterstof
Methaan
Methanol
Waterstofchloride
Koolstofdioxide
Water
Slide 23 - Drag question
verdelingsconstante
Welke van de vlekken heeft de hoogste Kv?
Slide 24 - Slide
Hoogste Kv?
A
A
B
B
C
C
D
D
Slide 25 - Quiz
Chromatografie is een analyse methode waarbij gescheiden wordt op basis van...(meerdere antwoorden mogelijk)
A
oplosbaarheid van de stof in de loopvloeistof
B
adsorptie van de stof aan de stationaire fase
C
polariteit van de stof en van de loopvloeistof
D
hydrofoob/hydrofiel zijn van de stof en van de stationaire fase
Slide 26 - Quiz
Wanneer de stationaire fase polair is...
A
bereikt een hydrofobe stof eerder de detector dan een hydrofiele stof
B
bereikt een hydrofiele stof eerder de detector dan een hydrofobe stof
Slide 27 - Quiz
Wanneer je gaschromatografie als kwantitatieve analysemethode toepast...
A
gebruik je de hoogtes van de pieken
B
gebruik je de breedtes van de pieken
C
gebruik je de oppervlaktes onder de pieken
D
gebruik je de retentietijden van de pieken
Slide 28 - Quiz
Geef de volgorde waarin de onderstaande stoffen uit een polaire kolom komen.
Als 1e
Als 2e
Als 3e
Als 4e
Als 5e
Propaan
Pentaan
Ether
Ethanol
Ethaan-1,2-diol
Slide 29 - Drag question
Maak kloppend door groot of klein in te vullen: 1. De oplosbaarheid van een stof die hoog op een papierchromatogram eindigt is ... 2. Het absorptievermogen van die stof is ...
A
1. Groot, 2. Groot
B
1. Groot, 2. Klein
C
1. Klein, 2. Klein
D
1. Klein, 2. Groot
Slide 30 - Quiz
Maak kloppend door groot of klein in te vullen: 1. De retentietijd van een stof die goed hecht aan de stationaire fase is ... 2. De retentietijd van hexaan op een polaire kolom is ...
A
1. Groot, 2. Groot
B
1. Klein, 2. Klein
C
1. Groot, 2. Klein
D
1. Klein, 2. Groot
Slide 31 - Quiz
Wat gebeurt er met de Rf-waarde van 0,7 van paracetamol als Jessica i.p.v. een mengsel van petroleumether en aceton gebruikmaakt van een ander mengsel (andere verhouding) als loopvloeistof?
A
Nog steeds 0,7, want de Rf-waarde is onafhankelijk van het soort loopvloeistof
B
Anders dan 0,7, want de Rf-waarde is afhankelijk van het soort loopvloeistof.
C
Dat kun je niet voorspellen. De Rf-waarden kan nog steeds 0,7 zijn óf anders dan 0,7.
Slide 32 - Quiz
De onderstaande stoffen zitten bij elkaar in een mengsel dat geanalyseerd wordt door gaschromatografie. De opstelling maakt gebruik van een polaire stationaire fase. Welke stof gaat als eerst de buis verlaten?