woordenschat sleepvragen en speurtocht

Fase 2
woordenschat
1 / 13
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 2

This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Fase 2
woordenschat

Slide 1 - Slide

woordenschat
Herhaling
cruciaal, chronisch, cognitief, transformeren, duplicaten, monoloog, ontgoochelen, conservatief, complementair, ambiëren, adequaat, sceptisch

Nieuw
genereren, recessie, duperen, traceren, heterogeen, autodidact, potentieel, suggestie, egocentrisch, diagnose, censureren, opponent

Slide 2 - Slide

herhaling
cruciaal, chronisch, cognitief, transformeren, duplicaten, monoloog, ontgoochelen, conservatief, complementair, ambiëren, adequaat, sceptisch

Slide 3 - Slide

langdurig
essentieel
denkvermogen
correct en passend
adequaat
cruciaal
cognitief
chronisch

Slide 4 - Drag question

Sarah wist haar leven te ....... naar een harmonieuze omgeving.
De documenten werden gedigitaliseerd om .......... te voorkomen.
Wij als team ......... het behalen van de hoogste kwaliteit in ons werk.
Ik wil je niet ........., maar ik kan niet komen naar het feest.
transformeren
duplicaten
ambiëren
ontgoochelen

Slide 5 - Drag question

nieuw
genereren, recessie, duperen, traceren, heterogeen, autodidact, potentieel, suggestie, egocentrisch, diagnose, censureren, opponent

Slide 6 - Slide

tekst lezen + opdracht maken
  • Lees de tekst. 
  • Vul de gemarkeerde woorden in bij de betekenissen onderaan de pagina. 

Slide 7 - Slide

antwoorden

duperen          = bedriegen of misleiden
genereren      = voortbrengen of creëren
heterogeen   = divers of gemengd
autodidact    = zelfstudie
diagnose       = beoordeling
potentieel     = mogelijkheden


Slide 8 - Slide

antwoorden


recessie           = economische crisis
traceren           = opsporen
egocentrisch = zelfzuchtig
suggestie        = aanbeveling, idee of voorstel
censuur            = onderdrukking of beperking van de meningsuiting
opponent        = tegenstander of rivaal


Slide 9 - Slide

Welk woord hoort in de zin?

Hij heeft het ...... om uit te groeien tot een succesvolle ondernemer.
A
potentieel
B
opponent
C
suggestie
D
egocentrisch

Slide 10 - Quiz

Welk woord hoort in de zin?

Hij probeerde zijn concurrenten te ..... door oneerlijke praktijken toe te passen.
A
genereren
B
traceren
C
censureren
D
duperen

Slide 11 - Quiz

divers of gemengd
zelfstudie
idee of voorstel
beoordeling
heterogeen
autodidact
suggestie
diagnose

Slide 12 - Drag question

speurtocht
  • Leg de kaartjes op volgorde van 1 t/m 24. 
  • Zoek de juiste woordkaarten erbij en leg ze naast de zinkaarten.  
  • Klaar? Draai de woordkaarten om en maak een foto van de aanwijzingen. 
  • Begin bij de oranje balie op de gang en volg de stappen van de kaarten. 
  • Ieder tweetal krijgt een andere extra opdracht om onderweg te tellen. 
  • Wie komt er uit bij de sleutels en kan mij het juiste aantal vertellen? Trek een strookje met een sleutel van de kaart en neem het mee terug naar het lokaal. 

Slide 13 - Slide