Oefenen Kapitel 7

Oefenen Kapitel 7
1 / 45
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

This lesson contains 45 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Oefenen Kapitel 7

Slide 1 - Slide

Inhoud
Eerste en vierde naamval
Plauderecke 
Wörterliste

Slide 2 - Slide

Eerste en vierde naamval
Onderwerp = wie + werkwoord
Lijdend voorwerp = wat + werkwoord + onderwerp 

Ich kaufe einen Hund
Ow = ich
Lv = einen Hund

Slide 3 - Slide

Voorzetsels met de vierde naamval
Gegen - tegen
Ohne - zonder
Um - om
Durch - door
Bis - tot
Für - voor

Slide 4 - Slide

Der - schema 
m
v
o
mv
1ste nv
der
die
das
die
4de nv
den
die
das
die

Slide 5 - Slide

Wir kaufen ... Apfel (m).
A
der
B
das
C
die
D
den

Slide 6 - Quiz

... Mutter (v) lauft gern.
A
Das
B
Der
C
Die
D
Den

Slide 7 - Quiz

... Bruder (m) hört Musik an.
A
Den
B
Der
C
Die
D
Das

Slide 8 - Quiz

Ich spiele gegen ... Vater (m).
A
die
B
der
C
den
D
das

Slide 9 - Quiz

Sie besucht ... Bruder (m).
A
die
B
das
C
der
D
den

Slide 10 - Quiz

Wir essen ... Essen (o).
A
die
B
der
C
das
D
den

Slide 11 - Quiz

... Junge (m) spielt mit dem Ball.
A
den
B
der
C
die
D
das

Slide 12 - Quiz

Sie lauft durch ... Wald (m).
A
der
B
die
C
das
D
den

Slide 13 - Quiz

D... Mädchen (o) lauft nach d...Haus (o).

Slide 14 - Open question

D... Lehrer (m) erklärt d... Grammatikregeln (mv).

Slide 15 - Open question

Ein - schema 
m
v
o
mv
1ste nv
ein
eine
ein
keine
4de nv
einen
eine
ein
keine

Slide 16 - Slide

Ich schreibe ... Brief (m).
A
ein
B
einen
C
eine
D
den

Slide 17 - Quiz

Sie liest ... Buch (o) am Abend.
A
ein
B
einen
C
eine
D
einem

Slide 18 - Quiz

Der Hund jagt ... Katze (v).
A
ein
B
einen
C
eine
D
einem

Slide 19 - Quiz

Wir suchen ... Schlüssel (m).
A
ein
B
eine
C
einen
D
einer

Slide 20 - Quiz

Ich kaufe ... Bücher (mv).
A
eine
B
kein
C
einen
D
keine

Slide 21 - Quiz

... Kind (o) spielt mit einem Ball.
A
Ein
B
einen
C
eine
D
ein

Slide 22 - Quiz

Er kauft ... Pullover (m).
A
ein
B
eine
C
einen
D
einem

Slide 23 - Quiz

Er isst ... Hamburger (m).
A
einen
B
eine
C
ein
D
keine

Slide 24 - Quiz

E... Frau (v) liest e... Zeitung (v).

Slide 25 - Open question

E... Junge (m) sieht e... Haus (o).

Slide 26 - Open question

Vertaal de volgende zin:
Wo wohnst du?
A
Waar wonen jullie?
B
Waar woont hij?
C
Waar woon je?
D
Hoe woon je?

Slide 27 - Quiz

Wat betekent:
Mit wem wohnst du zusammen?
A
Met wie woon je?
B
Met wie woon jij samen in een huis?
C
Met wie woon je samen?
D
Woon je met iemand samen?

Slide 28 - Quiz

Wat betekent de volgende vraag?
In welchem Teil vom Land wohnst du?
A
In welk landdeel woon jij?
B
In welk land woon jij?
C
In welk deel van het land woon jij?
D
In welk deel woon jij?

Slide 29 - Quiz

Wat betekent "der See"?

Slide 30 - Open question

Wat betekent "die Sonne"?
A
de zoons
B
de sonne
C
de zon

Slide 31 - Quiz

Wat betekent die Freude?
A
de vrienden
B
de vreugde
C
de vriend
D
die vreugde

Slide 32 - Quiz

Wat past in de zin?
Ich finde Hausaufgaben machen ...
A
häufig
B
regelmäßig
C
ordentlich
D
wichtig

Slide 33 - Quiz

Wat betekent "spenden"?
A
doneren
B
spenden
C
geven
D
spenderen

Slide 34 - Quiz

Wat betekent "sich trennen"?

Slide 35 - Open question

Wat betekent "leuchten"?
A
opluchten
B
lichten
C
verlichten
D
luchten

Slide 36 - Quiz

Welk woord hoort er niet bij?
A
blau
B
rosa
C
rot
D
dunkel

Slide 37 - Quiz

Hoe schrijf je "de keuken" in het Duits?
A
die Kuchen
B
die Kuche
C
die Küchen
D
die Küche

Slide 38 - Quiz

Wat betekent het koophuis in het Duits?
A
die Mietungswohnung
B
das Hochhaus
C
das Reihenhaus
D
die Eigentumswohnung

Slide 39 - Quiz

Verbeter dit woord:
das Gewiter

Slide 40 - Open question

Verbeter dit woord:
taglich

Slide 41 - Open question

Verbeter dit woord:
die zukunfd

Slide 42 - Open question

Verbeter dit woord:
der Garden

Slide 43 - Open question

Hoe vind je de vierde naamval?
Wat + ...

Slide 44 - Open question

Afsluiting
Vragen over wat we gedaan hebben? 
In tweetallen de woordjes overhoren

Slide 45 - Slide