Grammatica_woordsoorten

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 3

Alle woordsoorten 

lw    zn     bn    ww     

pvnw     bvnw     vvnw     avnw     ovnw    betr.vnw

 vz    twR    twH    vw    bw

Lesdoelen

Je kunt de verschillende woordsoorten herkennen en benoemen.

Woordsoorten 

Werkwoord = doewoorden, kun je vervoegen

Lidwoord = de, het en een

Zelfst. nw.= mensen, dieren dingen, planten en namen

Bijv. nw. = zegt iets over een zelfst. nw.

Woordsoorten 

Voorzetsel = kast- en feestwoorden (tijdens)

Pers. vnw. = woorden die in plaats van een persoon of groep personen staan (Bijv.: hij, ik, jij, jullie) - vul je naam in

Bez. vnw. = geven een bezit aan - vul je naam in; je hoort een s

Woordsoorten 

Aanwijzend vnw. = die, deze, dit, dat, zo'n, zulke -->

Betrekkelijk vnw. = die, dat, wie, wat <-- 

Vragend vnw. = wie, wat, welk(e), wat voor (een)

Woordsoorten 

Voegwoord:

- koppelt twee zinnen aan elkaar (en, maar, of, want, dus)

- koppelt een hoofd- en bijzin aan elkaar (bijv. nadat, hoewel, als, mits, dan, toen)

Benoem het woord 'ik'.
Vanmorgen kon ik moeilijk mijn bed uit komen.

1. zelfstandig naamwoord
2. bijvoeglijk naamwoord
3. bezittelijk voornaamwoord
4. persoonlijk voornaamwoord

Benoem het woord 'dat'.
Het spel dat ik gisteren speelde, heet FIFA.

1. aanwijzend voornaamwoord
2. lidwoord
3. bijwoord
4. betrekkelijk voornaamwoord

Benoem het woord 'vergroot'.
Ik heb de foto vergroot.

1. zelfstandig naamwoord
2. werkwoord
3. bijvoeglijk naamwoord
4. persoonlijk voornaamwoord

Benoem het woord 'vergroot'.
Een vergroot plaatje zie je beter.

1. zelfstandig naamwoord
2. werkwoord
3. bijvoeglijk naamwoord
4. bijwoord

Benoem het woord 'wat'.
Wat ga jij vandaag doen?

1. vragend voornaamwoord
2. bezittelijk voornaamwoord
3. betrekkelijk voornaamwoord
4. aanwijzend voornaamwoord

Benoem het woord 'hoe'.
Hoe heet jij?

1. vragend voornaamwoord
2. werkwoord
3. bezittelijk voornaamwoord
4. geen van allen

Benoem het eerste woordje haar.
Zij wil haar haar in een vlecht doen.

1. persoonlijk vnw
2. bezittelijk vnw
3. zelfstandig naamwoord
4. betrekkelijk voornaamwoord

Benoem het tweede woordje haar.
Zij wil haar haar in een vlecht doen.

1. persoonlijk voornaamwoord
2. bezittelijk voornaamwoord
3. zelfstandig naamwoord
4. bijvoeglijk naamwoord

Benoem eerste woordje 'die'.
Die jongen die daar loopt, is Jos.

1. aanwijzend vnw
2. vragend vnw
3. betrekkelijk vnw
4. bezittelijk vnw

Benoem het tweede woordje 'die'.
Die jongen die daar loopt, is Jos.

1. aanwijzend vnw
2. vragend vnw
3. betrekkelijk vnw
4. bezittelijk vnw