oefenles 3.2 / 3.3 / 3.4 / 3.5

• Nask / Techniek
• Middelbare school
• vmbo b
• Leerjaar 1

oefenles 3.2 en 3.3.

apparaten zetten elektrische energie om in:

1. warmte, geluid en stroom
2. geluid, warmte, beweging en geluid
3. stroom

nuttige energie is de energie:

1. van een elektrische fiets
2. waarvoor je niet hoeft te betalen
3. energie die een apparaat levert waarvoor het bedoeld is
4. energie van nutsbedrijven

niet nuttige energie is

1. energie van windmolens
2. warmte van een lamp of de koelkast
3. energie waar je foute dingen mee doet

wat houdt het gebruik van de elektriciteit bij?

1. de meterkast
2. de elektriciteitsmeter

hoe schrijf je kilowattuur?

1. kwu
2. Kwh
3. KWH
4. kWh

energie wordt gemeten in

1. volt
2. kilowatt
3. kWh
4. stroom

de hoeveelheid energie die een apparaat omzet in per seconde noemen we:

1. het stroomverbruik
2. het vermogen
3. volt

het vermogen van een apparaat geef je aan met :

1. volt
2. Watt
3. ampere
4. stroomverbruik

kilowatt of kW
1 kW is

1. 100 watt
2. 10.000 watt
3. 10 watt
4. 1000 watt

het energieverbruik van een apparaat hangt af van:

1. het vermogen en de temperatuur binnen
2. het vermogen en de tijd dat het apparaat aan staat
3. hoe duur de stroom is
4. het vermogen en de kosten van de stroom

kilowattuur betekent:

1. kilowatt PER uur
2. kilowatt KEER uur

energieverbruik is:

1. vermogen + tijd
2. 1000 watt
3. vermogen X tijd
4. vermogen : tijd

de energiekosten bereken je alsvolgt:

1. energieverbruik : prijs van 1 kWh
2. energieverbruik x prijs van 1 kWh

de naald van een kompas

1. wijst altijd naar het noorden en heeft een rode punt
2. wijst meestal naar het noorden
3. heeft een rode punt en wijst soms naar het noorden

een noordpool van een magneet trekt een zuidpool aan

1. waar
2. niet waar

een noord- en een zuidpool:

1. stoten elkaar af
2. trekken elkaar aan

wat is een spoel ?

1. een elektromagneet
2. een elektrisch apparaat
3. een ijzeren kern met een lange stroomdraad er omheen
4. een lange stroomdraad die om een magneet gewikkeld is

een elektromotor bestaat uit elektromagneten en één of meer vaste magneten

1. waar
2. niet waar

een elektromotor verandert elektrische energie in beweging ( hij gaat draaien)

1. waar
2. niet waar

elektromotoren vind je in allerlei apparaten en machines bijvoorbeeld in:

1. een elektrische scooter en een handzaag
2. speelgoed en een föhn
3. een elektrische fiets en een föhn

oefenles 3.4

een spanningsbron kan elektriciteit afgeven:

1. waar
2. niet waar

een spanningsbron heeft twee polen

1. een noord en zuid pool
2. een plus en minpool
3. twee pluspolen
4. twee minpolen

tussen de min en pluspool staat spanning

1. waar
2. niet waar

de V is het symbool voor:

1. spanning
2. volt
3. stroom

batterijen, accu's en zonnepanelen zijn voorbeelden van:

1. stroom
2. opladers
3. spanningsbronnen
4. moeilijke woorden

een stopcontact lijkt een spanningsbron maar is dat niet

1. dat klopt
2. niet waar

de spanning tussen de plus en minpool van een batterij
noemen we :

1. wisselstroom
2. batterijstroom
3. gelijkstroom

de spanning op de draden in het stopcontact is :

1. 200 volt
2. 280 volt
3. 0 want dat bestaat niet
4. 230 volt

de stroom in een batterij loopt altijd van de pluspool naar de minpool.
dat noemen we :

1. wisselstroom
2. gelijkstroom

wisselstroom is de stroom uit
"het stopcontact"

1. waar
2. niet waar

een stofzuiger heeft 230 volt aan wisselstroom nodig. werkt hij dan ook op een accu van 230 volt??

1. ja
2. nee

op een blokbatterij met 6 batterijen van 1,5 volt staat :

1. 10 volt
2. 4 volt
3. niets , want dat kan niet
4. 9 volt

een adapter zorgt dat de spanning van 230 volt verandert in de spanning die je bijv. nodig hebt voor je mobiel

1. klopt
2. onzin

een adapter zorgt er ook voor dat wisselspanning

1. verdwijnt
2. minder wordt
3. omgezet wordt in gelijkstroom

oefenles 3.5

een stof die de stroom niet doorgeeft
noemen we:

1. een isolator
2. rubber
3. een geleider

de weg die de stroom volgt
noemen we de:

1. spanning
2. stroomkring
3. stroomdraden

een sterkere spanningsbron geeft
een grotere stroomsterkte

1. waar
2. niet waar

de stroomsterkte geeft aan hoeveel elektriciteit er per seconde door
een draad of apparaat gaat

1. waar
2. niet waar

een stroomkring kun je in een
schema tekenen , dat noemen we:

1. een stroomschema
2. een schakelschema
3. een symbolenschema

in een schakelschema gebruik je:

1. afbeeldingen van echte lampjes en batterijen
2. symbolen
3. alleen maar draden

elk apparaat heeft zijn eigen stroomkring, dat noem je een

1. schakelschema
2. stroomkring
3. parallelschakeling

bij een SERIEschakeling zit alles op 1 stroomkring

1. waar
2. niet waar

als ik in 1 stroomkring van de parallelschakeling de stroom onderbreek, dan blijft de stroom in de andere stroomkringen wel lopen

1. waar
2. niet waar

als je in een serieschakeling de stroom onderbreekt , valt alles uit...

1. waar
2. niet waar