This lesson contains 21 slides, with text slides and 1 video.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Hoofdstuk 1 - Zakgeld en inkomen (K)
Slide 1 - Slide
H1.1 Inkomsten in soorten
H1.2 Inkomsten omrekenen
H1.3 Getallen op een rij
H1.4 Bijverdienen
H1.5 De bank betaalt
H1.6 Inkomen en beroep
Inhoud
Slide 2 - Slide
Terugblik
Slide 3 - Slide
ANTWOORDEN TOEPASSINGSVRAGEN H1.5
6. A. (€ 3.000,- / 100) x 4% = € 120,- B. (€ 4.000,- / 100) x 2% = € 80,- C. (€ 2.000,- / 100) x 5% = € 100,- D. (€ 1.000,- / 100) x 3% = € 30,-
7. A. grote uitgaven B. de rente C. onverwachte uitgaven
8. A. Ger wil dat zijn spaargeld veilig is en niet makkelijk gevonden kan worden. B. Hij stelt zijn geld niet beschikbaar aan de bank, dus krijgt hij geen rente hiervoor.
Slide 4 - Slide
ANTWOORDEN TOEPASSINGSVRAGEN H1.5
9. A. Een studie kost veel geld en als ouders daarvoor elke
maand sparen is dit na 18 jaar veel geld. B. 18 jaren x 12 maanden x € 50,- per maand = € 10.800,- C. Elk jaar is er rente bijgekomen op de rekening. Daarom is het eindbedrag hoger.
10. A. Eigen mening B. Eigen mening
Slide 5 - Slide
ANTWOORDEN TOEPASSINGSVRAGEN H1.5
11. A. Spaarders krijgen een hogere rente, dan op een normale spaarrekening, omdat het geld voor langere tijd vaststaat. B. ABN weet precies hoelang zij het geld van de klant kunnen beheren zonder dat de klant het geld weer kan opnemen. C. 3 jaar vastzetten is 2% rente per jaar (€ 1.000,- / 100 ) x 2% = € 20,- Esther krijgt € 20,- na het eerste jaar. D. Nee, want als ze eenmaal een kamer gevonden heeft en de periode is nog niet voorbij kan ze niet bij haar geld.
Slide 6 - Slide
ANTWOORDEN TOEPASSINGSVRAGEN H1.5
12. A. (€ 15.000 / 100) x 1,5% = € 225,-. Er is jaarlijks € 225,- beschikbaar voor het etentje. B. (€ 15.000 / 100) x 1,9% = € 285,-. Er is jaarlijks € 285,- beschikbaar voor het etentje. C. Fadoua heeft het geld niet nodig voor andere dingen, dus kan ze zich het verantwoorden om het vast te zetten.
Slide 7 - Slide
1.6. Inkomen en beroep
Slide 8 - Slide
Aan het eind van deze paragraaf kun je:
aangeven welke inkomstenbronnen er zijn.
uitleggen wat de oorzaken zijn van inkomensverschillen.
uitleggen welke keuzes je moet maken voor een beroep.
Wat gaan we leren?
Slide 9 - Slide
WAT IS JOUW DROOMBAAN?
Slide 10 - Slide
Slide 11 - Video
Soorten inkomsten
Inkomen uit arbeid en bezit lever je een tegenprestatie voor. Voor een inkomensoverdracht lever je geen tegenprestatie.
Slide 12 - Slide
Waarom verdient niet iedereen hetzelfde?
Slide 13 - Slide
Inkomensverschillen ontstaan door:
Langer werken en onregelmatig werken ➡️ meer loon
Gevaarlijk werk ➡️ meer loon
Hogere opleiding ➡️ meer loon
Uitzonderlijk werk (Sporter, acteur) ➡️ meer loon
Meer ervaring ➡️ meer loon
Hogere leeftijd ➡️ meer loon
Waarom verdient niet iedereen hetzelfde?
Slide 14 - Slide
OPDRACHT
timer
10:00
Maak de introductievragen (opdracht 1 t/m 5) in duo's!
Na 10 minuten gaan we de vragen bespreken!
Klaar? Dan kun je alvast beginnen met de toepassingsvragen. Dan hoef je thuis minder te doen!
Slide 15 - Slide
ANTWOORDEN INTRODUCTIEVRAGEN
1. A. Meerdere antwoorden mogelijk (veiligheid bieden, samenleving veilig houden) B. Meerdere antwoorden mogelijk (bedrijf beginnen, influencer worden, loterij winnen, erfenis).
2. A. (€ 1.000.000,- / 100) x 2% = € 20.000,- rente B. Meerdere antwoorden mogelijk(Huizen kopen en verhuren, bedrijf beginnen, beleggen). C. Huur, winst
Slide 16 - Slide
ANTWOORDEN INTRODUCTIEVRAGEN
3. A. Een huisarts heeft langer moeten studeren dan een politieagent. B. Een buschauffeur heeft meer verantwoordelijkheid bijvoorbeeld voor alle passagiers in de bus.
4. A. Een chirurg doet operaties bij mensen. Dat is heel precies werk. Daarom heeft hij veel verantwoordelijkheid en een hoge opleiding nodig.
B. De topsporter heeft een bepaald talent, waarvoor hij niet een
opleiding gevolgd heeft (voorbeeld: Frenkie de Jong, Max verstappen).
Slide 17 - Slide
ANTWOORDEN INTRODUCTIEVRAGEN
5. A. Eigen invulling B. Eigen invulling C. Eigen invulling
Slide 18 - Slide
Droombaan
Slide 19 - Slide
Huiswerk voor de volgende les:
Maken toepassingsvragen 6 t/m 11 van hoofdstuk 1.6 inkomen en beroep op bladzijde 30 en 31.