1.1 Wat wil jij kopen (K2e)

H1 Heb je dat nodig?
Les 1.1 Wat wil je kopen?

Blz. 8 - 13
1 / 29
next
Slide 1: Slide
EconomieVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 2

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

H1 Heb je dat nodig?
Les 1.1 Wat wil je kopen?

Blz. 8 - 13

Slide 1 - Slide

Economie

Slide 2 - Mind map

Wat zou jij in een winkelcentrum kopen?

Slide 3 - Slide

Soms geef je meer uit dan je van plan was. Hoe komt dat?

Slide 4 - Slide

Koop je liever in een gewone winkel of op internet?

Slide 5 - Slide

Doel van de les
Je kent het verschil tussen basisbehoeften en overige behoeften.
Je weet dat je met goederen en diensten in behoeften kunt voorzien.
Je kunt getallen afronden.
Je kunt een geldbedrag op de juiste manier noteren.

Slide 6 - Slide

Mensen hebben wensen
Dingen die je nodig hebt om te kunnen leven noemen we basisbehoeften.

Welke basisbehoeften zijn er?
voedsel - kleding - onderdak - gezondheidszorg - onderwijs

Slide 7 - Slide

Mensen hebben wensen
Er zijn ook dingen die niet noodzakelijk zijn maar het leven wel leuker of makkelijker maken. Dit noemen we overige behoeften.

Wat is een voorbeeld van een overige behoefte?

Slide 8 - Slide

Wat is een voorbeeld van een overige behoefte?

Slide 9 - Open question

Basisbehoeften
Overige behoeften

Slide 10 - Drag question

Wat koop je?
Als je trekt hebt, kun je een broodje kopen en voor je ontspanning koop je een game.
Dit noemen we goederen. Goederen zijn alles wat iemand maakt om behoeften van anderen te vervullen. Goederen kun je zien en vastpakken.

Slide 11 - Slide

Wat koop je?
Als je naar de kapper gaat, voorziet de kapper in jouw behoefte door iets te doen. Dit is een dienst. Diensten kun je niet vastpakken.

Slide 12 - Slide

Goederen
Diensten

Slide 13 - Drag question

Verbruiksgoederen (kun je maar één keer verbruiken) Tip: je verbruikt het!
Gebruiksgoederen (kun je meerdere keren gebruiken)

Slide 14 - Slide

Waar staan alleen voorbeelden van verbruiksgoederen?
A
Olie, benzine, scooter
B
Water, computer, brood
C
Schaar, potlood, pen
D
Snicker, water, benzine

Slide 15 - Quiz

Afronden
Bij economie werken we veel met getallen. Als je iets uitrekent komt daar niet altijd een heel getal uit. Je moet dan afronden.
Er zijn situaties waarbij je logisch moet nadenken bij het afronden. Denk aan geld, mensen, ...

Wat weet je nog over afronden?

Slide 16 - Slide

Afronden
0, 1, 2, 3, 4 --> Getal blijft hetzelfde (afronden naar beneden)
5, 6, 7, 8, 9 --> Getal verandert (afronden naar boven)

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Video

Rond 7,53 af op één decimaal.

Slide 19 - Open question

Rond 5,676 af op twee decimalen.

Slide 20 - Open question

Rond 14,569 af op een heel getal.

Slide 21 - Open question

Hoe schrijf je geldbedragen op?
Bij economie gaat het vaak over geld. Hier zijn afspraken over:

Geldbedragen beginnen altijd met €.
Twee decimalen
Bij hele euro's schrijf je - achter de komma (€ 2,-)
Bij duizendtallen schrijf je een punt (€ 88.200,-)

Slide 22 - Slide

€ 18.45
A
Goed
B
Fout

Slide 23 - Quiz

€ 5,1-
A
Goed
B
Fout

Slide 24 - Quiz

100,10
A
Goed
B
Fout

Slide 25 - Quiz

€ 510,-
A
Goed
B
Fout

Slide 26 - Quiz

€ 120.253,-
A
Goed
B
Fout

Slide 27 - Quiz

Kopen of zelf maken
Als je iets koopt, noem je dat een consumptie.
Consumeren is het kopen van goederen of diensten.
Als je zelf iets koopt, ben je een consument.

Je kan zelf ook dingen maken waarmee je in je behoefte voorziet. Dat noemen we zelfvoorziening.
Bij voorbeeld je eigen groente kweken.

Slide 28 - Slide

Wat moet je doen?

Blz. 8 - 13: Opdracht 1 t/m 19
Blz. 34 samenvatting 1.1 

  • Klaar?
Huiswerk


Slide 29 - Slide