Nakijken Cursus 5 Grammatica

 Het werkwoord
1 / 33
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo, mavoLeerjaar 1

This lesson contains 33 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

 Het werkwoord

Slide 1 - Slide

Opdracht 2

  • 1 Eigen antwoord, bijvoorbeeld: schrijven, leren, werken.
  • 2 Eigen antwoord, bijvoorbeeld: voetballen, eten, leren.
  • 3 Eigen antwoord, bijvoorbeeld: gamen, televisiekijken, slapen.

Slide 2 - Slide

Opdracht 4


verdwijnen       gevuld
verven               verdwenen
vliegen              verft
vullen                 vloog
kopen                 verkocht

Slide 3 - Slide

Opdracht 5

  • 1 fietst
  • 2 koopt
  • 3 gooide
  • 4 sliep
  • 5 werkwoord

Slide 4 - Slide

Opdracht 6

  • 1 De printer maakt ineens vreemde geluiden.
  • 2 Bij de halfpipe zag ik Michiel met zijn nieuwe longboard.
  • 4 Op de openingsdag van het sportcentrum kregen alle sporters een cadeautje.
  • 3 Naar welke muzieksoort luister jij het liefst?


Slide 5 - Slide

Opdracht 7

  • 1 Ik ben binnen vier maanden uit mijn nieuwe kleren gegroeid.
  • 2 Op sociale media werden veel foto's geplaatst van schade door de storm.
  • 3 Kylie is vrijdag naar een concert in de Ziggo Dome geweest.
  • 4 Alle klanten kunnen vandaag advies krijgen van een bekende stylist.

Slide 6 - Slide

opdracht 8

1 fietsen - fietspad - fietst - gefietst
2 gevoetbald - voetbalde - voetballen - voetballer
3 gesprek - gesproken - spreekt - spreken
4 verzenden - verzending - verzendt - verzonden

Slide 7 - Slide

Opdracht 9

Kleuter vindt noodnummer op speelgoed
Een 5-jarige jongen uit Engeland heeft zijn moeder gered. De kleuter vond zijn moeder bewusteloos op de grond. Hij belde snel het noodnummer. Hoe hij dat nummer wist?
Hij keek op zijn speelgoedambulance! Na het telefoontje was de politie er snel. De moeder van het jongetje is naar het ziekenhuis gebracht.


Slide 8 - Slide

Opdracht 10
1 Eigen antwoord, bijvoorbeeld:
Vanavond logeer ik bij een vriendin. / Mijn ouders werken allebei vanuit huis.
2 Eigen antwoord, bijvoorbeeld:
Gisteren heb ik lasagne en tiramisu gemaakt. / In het weekend ben ik naar de film geweest.
3 -

Slide 9 - Slide

 De persoonsvorm

Slide 10 - Slide

Opdracht 1
  • 1 Is mijn nieuwe kapsel leuk?
  • 2 Heb ik een lekkere taart gemaakt?
  • Vinden wij deze band goed?
  • Gaan wij de trein halen?
  • 3 Is mijn nieuwe kapsel leuk?
  • Heb ik een lekkere taart gemaakt?
  • Vinden wij deze band goed?
  • Gaan wij de trein halen?
  • 4 De persoonsvormen staan op de eerste plek in de zin.

Slide 11 - Slide

Opdracht 2
  • 1 Ik hoor je niet.
  • 2 We gingen snel weg.
  • 3 Kim kon goed uitleggen.
  • 4 Dian heeft mij gebeld.

Slide 12 - Slide


Opdracht 3
1 Ilse was als kind al gek op paarden.
2 De wedstrijd eindigde heel spannend via strafschoppen.
3 In een luxe hotel worden je koffers naar je kamer gebracht.
4 Vroeger hebben wij heel vaak gekampeerd.
5 Over deze film kun je uren napraten.
6 Zijn jullie wel eens in het Rijksmuseum geweest?

Slide 13 - Slide

Opdracht 4
  • 1                       p l a a t s t
  •                    k u n n e n
  •                        z i t
  •                r e i z e n
  •                 h e e f t
  •                  w i l
  •          w o r d e n
  •                k l i n k t
  • 2 puzzelen

Slide 14 - Slide

 Lidwoord en zelfstandig nw

Slide 15 - Slide

Opdracht 1
  • 1 Eigen antwoorden, bijvoorbeeld: de deur, de winkel, de pizzeria, de Efteling, de kantine.
  • 2 Eigen antwoorden, bijvoorbeeld: het antwoord, het liedje, het concert, het boek, het idee.
  • 3 Eigen antwoorden, bijvoorbeeld: een grap, een film, een game, een vriend, een vakantie.


Slide 16 - Slide

Opdracht 2     
  • 1 en 2
  • In Engeland is een vrouw uit een rijdende auto gevallen.  De vrouw leunde op de snelweg uit het raam om een Snapchatvideo te maken. Ze had het idee dat dat wel kon, maar leunde te ver naar buiten en viel uit de wagen. Op Twitter werd het ongeluk bizar genoemd. Gelukkig raakte ze niet erg gewond.
  • 3 rijdende
  • 4 Engeland, Twitter


Slide 17 - Slide

Opdracht 3 
 Kun je het woord in het meervoud zetten? Kun je een verkleinwoord van het woord maken? Kun je een lidwoord voor het woord zetten? Dus: is het woord een zelfstandig naamwoord?
tafel       ja / nee ja / nee ja / nee ja / nee
leuk        ja / nee ja / nee ja / nee ja / nee
brandweer   ja / nee ja / nee ja / nee ja / nee
konijn           ja / nee ja / nee ja / nee ja / nee
zonnebril     ja / nee ja / nee ja / nee ja / nee
rood             ja / nee ja / nee ja / nee ja / nee
informatie ja / nee ja / nee ja / nee ja / nee
schrijft ja / nee ja / nee ja / nee ja / nee
fietssleutel ja / nee ja / nee ja / nee ja / nee

Slide 18 - Slide

Opdracht 3 
 
informatie   ja / nee ja / nee ja / nee ja / nee
schrijft         ja / nee ja / nee ja / nee ja / nee
fietssleutel ja / nee ja / nee ja / nee ja / nee

Slide 19 - Slide

Opdracht 4 
 
  • 1 stoffig - vol - zolder
  • 2 artikel - lezen - schrijven
  • 3 kok - koken - lekker
  • 4 deze - zaterdag - zonnig
  • 5 langzaam - oma - wandelt
  • 6 bootje - groen - verven

Slide 20 - Slide

Opdracht 5 
 
  • 1 Eigen antwoorden, bijvoorbeeld:
  •  De twee honden zijn op vakantie.
  •  De twee honden zitten op het strand.
  •  Eén hond heeft een roze hoed op zijn kop.
  •  De honden dragen een zonnebril.
  •  Eén hond heeft een stropdas om.
  •  

Slide 21 - Slide

 Het onderwerp

Slide 22 - Slide

Opdracht 1
  • 1
  • a leest
  • b hebben
  • c bekeek
  • d staan
  • e moet

Slide 23 - Slide

Opdracht 1

 2  
Wie of (wat) leest?
  • b Wie (of wat) hebben?
  • c Wie (of wat) bekeek?
  • d Wie (of wat) staan?
  • e Wie (of wat) moet?

3
  • a Olaf
  • b vlinders
  • c Aissa
  • d veel winkelpanden
  • e je

Slide 24 - Slide

Opdracht 2 folio
1 Mijn broer begint na de zomer aan een opleiding tot meubelmaker.
2 Op het festivalterrein stonden de bezoekers in de rij bij de foodtrucks.
3 Vrijdag gaat Rosa met haar bijbaantje als vakkenvuller beginnen.
4 Soms lijkt een uur veel langer te duren.

 

Slide 25 - Slide

Opdracht 2 folio

5 Die nieuwe bakker verkoopt heel lekkere appelflappen!
6 Tijdens de training heeft Marwan zijn enkel verzwikt.
7 Bij ons thuis is iedereen gek op spelletjes doen.
8 Na de storm lag de straat vol met takken en bladeren.


Slide 26 - Slide

Opdracht 3 folio
Eigen antwoorden, bijvoorbeeld:

Het meisje viert haar verjaardag.
De jongen neemt een hap van de taart.
Vier mensen houden een cadeau boven hun hoofd

Slide 27 - Slide

Opdracht 4
  • 1 Mehmet geeft een feestje in het weekend.
  • Of: Mehmet geeft in het weekend een feestje.

  • 2 Goudvissen kunnen 25 jaar worden.

  • 3 Mijn vriendin heeft gisteren nieuwe kleren gekocht.
  • Of: Mijn vriendin heeft nieuwe kleren gekocht gisteren.

  • 4 Veel mensen onthouden hun dromen nooit.
  • Of: Veel mensen onthouden nooit hun dromen.
5 De nieuwe afleveringen staan morgen online.
Of: De nieuwe afleveringen staan online morgen.
6 Je moet de afspraken niet vergeten.
Of: Je moet niet de afspraken vergeten.

Slide 28 - Slide

Opdracht 4
  • 5 De nieuwe afleveringen staan morgen online.
  •  Of: De nieuwe afleveringen staan online morgen.
  •  
  • 6 Je moet de afspraken niet vergeten.
  • Of: Je moet niet de afspraken vergeten.

Slide 29 - Slide

Opdracht 5
1 Niemand was op tijd bij de training. (1)
2 Elke ochtend staat de klusjesman al heel vroeg bij ons voor de deur. (2)
3 Volgens het weerbericht trekt die enorme regenbui precies langs ons heen. (3)
4 In het weekend hangen mijn vriend en ik het liefst de hele dag op de bank. (4)
5 De regels van die game zijn ook voor ervaren gamers moeilijk te begrijpen. (5)
6 Volgend jaar komt de beste zanger van de wereld   eindelijk naar Nederland. (6)


Slide 30 - Slide

De boom groeit.

Slide 31 - Slide

De oma fietst.

Slide 32 - Slide

De kinderen bakken koekjes.

Slide 33 - Slide