This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
Test zelf je basiskennis over farmacologie
Slide 1 - Slide
Deze term beschrijft 'de reden' waarom een zorgvrager een medicijn zou moeten gebruiken.
A
Indicatie
B
contra-indicatie
Slide 2 - Quiz
Deze term beschrijft: de hoeveelheid medicatie die per 24 uur (dag) moet worden ingenomen.
A
therapeutische concentratie
B
dosering
C
toxische concentratie
D
biologische beschikbaarheid
Slide 3 - Quiz
Sleep op de juiste plek.
intraveneus
intramusculair
subcutaan
oraal
oromucosaal
rectaal
Slide 4 - Drag question
Deze term beschrijft: Hoeveelheid werkzame stof die per toediening van een medicatie, systemisch in het lichaam vrijkomt
A
therapeutische concentratie
B
dosering
C
biologische beschikbaarheid
D
toxische concentratie
Slide 5 - Quiz
Deze term beschrijft 'de reden' waarom een zorgvrager een medicijn NIET zou moeten gebruiken.
A
Indicatie
B
contra-indicatie
Slide 6 - Quiz
Lokale toediening
systemisch, enteraal
systemisch, parenteraal
Welke toedieningsvorm hoort bij welke route?
creme voor de huid
tablet
hooikoorts oogdruppels
zetpil
transdermaal
intramusculair
antibiotica drank
oromucosaal
Slide 7 - Drag question
Lokaal: hooikoorts oogdruppels en creme.
systemisch enteraal: tablet, zetpil en antibiotica drank
Systemisch parenteraal: intramusculair,
transdermaal,
oromucosaal
Antwoorden:
Slide 8 - Slide
Deze term beschrijft: De concentratie waarbij voldoende werkzaamheid van het medicijn in het bloed wordt bereikt en waarbij de bijwerkingen die optreden aanvaardbaar zijn
A
toxische concentratie
B
toedieningsfrequentie
C
plasmaconcentratie
D
therapeutische concentratie
Slide 9 - Quiz
de 4 fasen van de farmcokinetiek.
Absorptie
distributie
metabolisme
eliminatie
Slide 10 - Drag question
Zorg dat je ze zo kunt opnoemen en uitleggen wat het inhoudt
Slide 11 - Slide
Deze term beschrijft: Hoeveelheid (%) werkzame medicijn die in het lichaam beschikbaar komt, na een systemische toediening
A
therapeutische concentratie
B
dosering
C
biologische beschikbaarheid
D
toxische concentratie
Slide 12 - Quiz
Een zorgvrager smeert zalf op haar arm, omdat ze daar lokaal eczeem heeft. Stelling: je hebt hier te maken met een firstpass effect en biologische beschikbaarheid.
A
waar
B
niet waar
Slide 13 - Quiz
Bedenk voor jezelf
Snap je ook waarom dat zo is? Probeer het in eigen woorden uit te leggen. Op de toets kan dit gevraagd worden.
Slide 14 - Slide
Een zorgvrager spuit een spray onder haar tong. Dit middel werkt systemisch en komt in de goede chemische vorm in het bloed na opname Stelling: je hebt hier te maken met biologische beschikbaarheid
A
waar
B
niet waar
Slide 15 - Quiz
Een zorgvrager gebruikt pijnstillers in orale vorm, morfine. maar omdat ze ziek wordt lukt het slikken niet meer en gaat ze ipv orale inname naar injecties. welke uitspraak klopt?
A
de dosering kan hetzelfde blijven.
B
de dosering moet wrs omhoog ivm de biologische beschikbaarheid
C
de dosering moet wrs omlaag ivm de biologische beschikbaarheid