This lesson contains 11 slides, with interactive quiz and text slides.
Items in this lesson
Goede zinnen schrijven
Slide 1 - Slide
Planning
Terugblik
Doelen
Wat weet je nog?
Uitleg
Opdracht(en)
Afsluiten
Slide 2 - Slide
Terugblik
In de vorige les heb je geleerd hoe je een formele e-mail schrijft.
Slide 3 - Slide
Doelen van de les
Je weet waar je op moet letten als je een zin schrijft.
Je kunt zelf goede zinnen schrijven.
Slide 4 - Slide
Slide 5 - Slide
Hoe ziet een goede zin eruit?
Om en goede tekst te kunnen schrijven, moet je weten hoe je goede zinnen maakt.
Hoe maak je een goede zin?
> Begin de zin met een hoofdletter en eindig hem met een punt, een vraagteken
of een uitroepteken.
> Gebruik minstens één werkwoord (persoonsvorm).
> Gebruik ongeveer 7 - 10 woorden per zin.
> Maak je zin altijd 'af'.
> Gebruik schrijftaal, dus geen chattaal.
> Test je zin door hem hardop uit te spreken. Als je struikelt, is hij niet goed.
Slide 6 - Slide
Informatie in een zin
Soms wil je veel informatie tegelijk geven. Je kunt een zin dan uitbreiden door een bijzin toe te voegen. Maar pas op dat de zin niet te lang wordt. Maak er dan liever aparte zinnen van.
Dus niet:
Mijn broer, die erg van gamen houdt, kocht het spel waar hij al wekenlang voor had gespaard.
Maar:
Mijn broer houdt erg van gamen. Hij kocht het spel waar hij al wekenlang voor had gespaard.
Slide 7 - Slide
Slide 8 - Slide
Opdrachten maken
Wat:
Je maakt les 52. Maak opdracht 1, 2, 9 en 11.
Je maakt les 53. Maak opdracht 2, 3 en 7 .
Hoe: Je maakt de opdrachten in je schrift. Je mag zachtjes overleggen.
Tijd: Je hebt vandaag 40 minuten de tijd.
Klaar: - Fictiedossier
- NUMO
- Nakijken
- Lezen
Slide 9 - Slide
Wat heb je geleerd?
Slide 10 - Mind map
Doelen van de les
Je weet waar je op moet letten als je een zin schrijft.
