Examen gesprekken herkans. 2F

examen gesprekken voeren
1 / 17
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 3,4

This lesson contains 17 slides, with text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

examen gesprekken voeren

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

vraagsoorten
en een voorbeeld, hoe het nou net niet moet...

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Video

Open vraag


Wie, wat, waar, waardoor, waarom….etc.

Doel = de ander  laten spreken


gesloten vraag


ja/nee antwoorden

doel = snel informatie verkrijgen


gerichte vraag
open vraag met één antwoordmogelijkheid
doel = snel informatie verkrijgen
suggestieve vraag


Dat is toch een mooi aanbod vind je niet?

doel = inspelen op emotie


keuze vraag


de ander heeft zelf iets in te brengen


controlevraag

je controleert of je het begrepen hebt/of de afspraak duidelijk is





















Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

interactieregels
- vraag om verduidelijking wanneer je iets niet begrijpt
- laat de ander uitspreken
- blijf beleefd
- let op je lichaamstaal
- spreek duidelijk

Slide 9 - Slide

N3 start van het gesprek
1. hoe je BPV tot nu toe gaat
2. je ervaringen
3. één situatie waarvan je heel trots bent op het resultaat
4. één situatie waarin iets fout ging en waarvan je veel hebt geleerd
5. jouw leerpunten
6. je verdere plannen

Slide 10 - Slide

N3->vervolgvragen stageplaatsingsgesprek
1. Type organisatie waar er graag BPV gelopen wil worden.
2. Bedenk hiervoor minimaal twee argumenten.
3. Mogelijke leerpunten tijdens je BPV
4. Verwachtingen van het BPV-bedrijf
5. Overige vragen over je BPV-periode:
bedenk zelf minimaal twee
vragen.

Slide 11 - Slide

Beurten nemen en bijdragen aan samenhang

Je kunt het gesprek op gang houden door doeltreffend beurten te nemen en te behouden. Binnen je eigen beurten breng je op vrij complexe wijze samenhang aan. Dit doe je door middel van een goede opbouw en verschillende voeg- en verwijswoorden. Enkele fouten met deze woordsoorten kunnen nog voorkomen in complexe constructies (zoals terwijl, aangezien, hoewel).

Slide 12 - Slide

Afstemming op doel
Je reageert adequaat op je gesprekspartner, waarmee je je gespreksdoel bereikt.

Slide 13 - Slide

Afstemming op de gesprekspartner(s)

Je bent consequent in passend woordgebruik en toon voor verschillende doelgroepen

Slide 14 - Slide

Woordenschat en woordgebruik
Je hebt een goede woordenschat. Dit laat je zien door te variëren in woordgebruik en een adequate woordkeus. Je gebruikt voorzetsels vrijwel altijd correct (zoals als gevolg van, in verband met).

Slide 15 - Slide

Vloeiendheid, verstaanbaarheid en grammaticale beheersing

Je bent goed verstaanbaar en het spreektempo is normaal. Haperingen komen weinig voor en zijn niet storend. Je uitspraak is goed met vrijwel altijd een juiste intonatie.
Je beheerst de grammatica goed. Dit laat je zien door correcte zinsconstructies te gebruiken. De werkwoordsvormen zijn meestal correct, behalve bij onregelmatige werkwoorden die weinig voorkomen. De verbuiging van overige woordsoorten (zoals ver gelegen, plastic verpakking) is vrijwel altijd correct.

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide