This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Pak je leesboek en ga lekker lezen!
timer
15:00
Slide 1 - Slide
Wat gaan we deze les doen?
Grote Repetitie 2
Grammatica H3
Zelf/samen oefenen
Slide 2 - Slide
Huiswerk
Maandag 7 maart:
Grammatica H3 - Verwijzen: opdr. 1 t/m 3
Formuleren H3 - Fouten met verwijswoorden: opdr. 1 t/m 3
Slide 3 - Slide
Slide 4 - Slide
De Grote Repetitie P2
Grammatica H3 - Verwijzen
Formuleren H3 - Fouten met verwijswoorden
Grammatica H4 - Beknopte bijzin
Formuleren H4 - Beknopte bijzin controleren
Spelling H3 - Getallen
Spelling H4 - Woorden korter schrijven
Spelling ww H3 + H4 - Herhaling lastige ww-vormen
Toets in week 13
(28 mrt - 1 april)
Slide 5 - Slide
Welke zin is juist?
Het meisje dat daar loopt.
Het meisje die daar loopt.
Slide 6 - Poll
Verwijzen
De jongen koopt een fiets. De jongen fietst op zijn fiets naar huis. De jongen laat zijn fiets zien aan zijn moeder. De jongen is blij met zijn fiets.
Slide 7 - Slide
Verwijzen
De jongen koopt een fiets. De jongen fietst op zijn fiets naar huis. De jongen laat zijn fiets zien aan zijn moeder. De jongen is blij met zijn fiets.
Slide 8 - Slide
Verwijzen
De jongen koopt een fiets. De jongen fietst op zijn fiets naar huis. De jongen laat zijn fiets zien aan zijn moeder. De jongen is blij met zijn fiets.
De jongen koopt een fiets. Hij fietst erop naar huis. Hij laat hem zien aan zijn moeder. De jongen is er blij mee.
Slide 9 - Slide
Verwijswoorden
Met een verwijswoord wijs je terug naar een of meer woorden die eerder genoemd zijn, het antecedent. Vaak is dit antecedent de kern van een zinsdeel. Als je verwijst, houd je rekening met het geslacht en het getal van de kern.