06 - Schrijfopdracht en werkwoordspelling

Schrijfopdracht en werkwoordspelling
1 / 15
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 15 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Schrijfopdracht en werkwoordspelling

Slide 1 - Slide

Lesdoelen
Als het goed is, weet je aan het eind van de les: 
- wat de schrijfopdracht voor komende weken inhoudt; 
- hoe je de schrijfopdracht moet aanpakken; 
- hoe je de persoonsvorm spelt. 

Slide 2 - Slide

Doelen schrijfopdracht
De komende weken werken we aan een schrijfopdracht. Hierbij leren we trucjes over hoe we teksten aantrekkelijker kunnen maken om te lezen. 

Hierbij werken we voornamelijk aan de hand van de theorie en een aantal opdrachten op pagina 220 tot en met 223. 

De uiteindelijke opdracht is opdracht 12 op pagina 223. 

Slide 3 - Slide

Opdracht 12

'Kijk nog eens naar het onderwerp dat je hebt gekozen bij opdracht 5. Gebruik dit om twee korte teksten (ca. 150-200 woorden) te schrijven die inhoudelijk hetzelfde zijn. De ene versie is zo saai en feitelijk mogelijk. De andere maak je boeiend door je kennis uit Schrijfvaardigheid B2 te gebruiken. Wissel beide varianten uit met een klasgenoot en geef feedback.  Bevat elke tekst een inleiding, middenstuk en een slot? En is het goed gelukt om de saaie versie boeiend te maken?'

Slide 4 - Slide

Extra opdracht
Je levert de schrijfopdracht geschreven in, maar daarnaast wordt er nog wat van je verwacht: 

Maak of zoek een foto die bij jouw teksten past. Je kunt de teksten schrijven aan de hand van een foto die je al hebt, maar je kunt ook eerst de teksten schrijven en er later een foto bij maken. Upload deze bij de opdracht die in Magister komt. 

Slide 5 - Slide

Waar wordt op gelet bij de beoordeling?
Bij de beoordeling van de tekst wordt op een aantal zaken gelet: 
- correcte (werkwoord)spelling en gebruik van interpunctie; 
- goedlopende zinnen; 
- het verschil tussen saai en aantrekkelijk taalgebruik; 
- de mate waarin de foto bij de tekst past.

Slide 6 - Slide

De lezer boeien
Als je een tekst schrijft, hoop je dat de lezers die lezen. Daarom is het belangrijk de tekst zo aantrekkelijk mogelijk te maken. 

Dit kan onder meer door voorbeelden en vergelijkingen te gebruiken. 

Slide 7 - Slide

Overige tips
Varieer in zinsbouw, zinslengte en woordkeuze; 

Probeer een herkenbare situatie te gebruiken in de inleiding; als de lezer zich in de tekst herkent, zal hij eerder geneigd zijn de tekst uit te lezen. 

Slide 8 - Slide

Samen aan het werk
We lopen samen door opdracht 1 tot en met 3 op pagina 221 heen. 

Slide 9 - Slide

Voorbeeld bij opdracht 3
Je bent op een feestje en moet ontzettend nodig plassen. Aangekomen bij de toiletten blijkt dat de rij bijna nog groter is dan die aan de bar, waar de drank rijkelijk vloeit. Dat terwijl bij het herentoilet helemaal geen rij staat. 
Daarom vind ik dat aparte heren- en damestoiletten moeten worden afgeschaft. Ten eerste zal de rij bij de damestoiletten als sneeuw voor de zon verdwijnen. Daarnaast zijn aparte toiletten voor dames en heren meer iets uit de Middeleeuwen, toch niet iets van deze tijd? En waarom zou je als vrouw je behoefte niet kunnen doen op hetzelfde toilet als een man? Dat doe je thuis toch ook!

Slide 10 - Slide

Schrijfopdracht
In opdracht 4 staan onderwerpen genoemd voor een tekst. 
Zoals je in opdracht 12 op pagina 223 kunt zien, is het de bedoeling dat je twee teksten schrijft over een bepaald onderwerp. 

Als jij een ander onderwerp wilt gebruiken is dat prima. 
Wel wil ik je vragen voor de volgende les een passende openingszin voor je tekst te schrijven. 

Slide 11 - Slide

Persoonsvorm verleden tijd enkelvoud
Als we uitgaan van klankvaste, regelmatige of zwakke werkwoorden, schrijven we de persoonsvorm als stam+de of stam+te.

Of we -de of -te achter de stam zetten, hangt af van de laatste letter van de stam. Is dit een t, x, k, f, s, c, h of p, dan schrijven we in het enkelvoud -te achter de stam; eindigt de stam op een andere letter, dan schrijven we er -de achter.

Slide 12 - Slide

Persoonsvorm verleden tijd meervoud
Bij zwakke, klankvaste of regelmatige werkwoorden komt er, als het onderwerp in het meervoud staat, -den of -ten achter de stam. Ook hierbij gebruiken we de kofschip-regel.

Slide 13 - Slide

Sterke werkwoorden
Sterke werkwoorden zijn werkwoorden die in de verleden tijd van klank veranderen.

Meestal hoor je hoe je dit soort werkwoorden spelt.

Slide 14 - Slide

Spel de juiste vorm van het werkwoord
(vinden; tegenwoordige tijd) ... je het leuk dat hij ook komt? 
Zij (reageren; verleden tijd) ... goed op het slechte nieuws.
We zijn al twee jaar niet op vakantie (zijn; voltooid deelwoord) ... .
Meestal gaat hij (lopen; onvoltooid deelwoord) ... naar school. 
Zij is vorig jaar naar Monster (verhuizen; voltooid deelwoord) ... .
Hij (deleten; verleden tijd) ... de bestanden voor zijn vader ze zag. 


Slide 15 - Slide