Les 31

1 / 27
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Nieuwe planning

Slide 2 - Slide

Deze les
* Schooltaalwoord

* Daarna: Woordenschat H4 (de leerstof) - 17 quiz-vragen

Tenslotte: de winnaar van lolly

Slide 3 - Slide

Sophie
* Schooltaalwoord *



Slide 4 - Slide

Woordenschat H 4
                                Nieuwe woorden maken, hoe kun je dat doen?

  • Wanneer? bijv. uitvindingen/ ontdekkingen

  • Nieuwe woorden: woke

  • Bestaande woorden gebruiken (samengestelde woorden)



Slide 5 - Slide

      Nieuwe woorden maken
door bestaande woorden te gebruiken

Manier 1: Je kunt twee woorden aan elkaar plakken.

stok (= woord) + brood  (= woord)              = stokbrood (= 1 woord uit 2 woorden)

koek  (= woord) + trommel (= woord)  = koektrommel (= 1 woord uit 2 woordn)



Slide 6 - Slide

     Nieuwe woorden maken
door bestaande woorden te gebruiken

Manier 2:  Je kunt VOEGSELS voor- of achter een woord plakken.

her  (= GEEN woord) + examen (= woord) = herexamen
  • herexamen =  een woord met voorvoegsel.

beweeg  (= woord) + ing (= GEEN woord)   = beweging.
  • beweging = woord met achtervoegsel

Slide 7 - Slide

Meer voorbeelden samengestelde woorden:
  1. FIETSBEL:                    Bestaat dit woord uit 1 of 2 woorden?


    2. LAPTOPTAS:             Bestaat dit woord uit 1 of 2 woorden?


    3. ONAARDIG:             Bestaat dit woord uit 1 of 2 woorden?


    4. VOEDZAAM:            Bestaat dit woord uit 1 of 2 woorden?

Slide 8 - Slide

1. nagellak
A
1 woord
B
een woord met voorvoegsel
C
een woord met achtervoegsel
D
een woord met voor- en achtervoegsel

Slide 9 - Quiz

2. gemopper
A
1 woord
B
een woord met voorvoegsel
C
een woord met achtervoegsel
D
een woord met voor- en achtervoegsel

Slide 10 - Quiz

(Grond)woord: 

Zonder dit stukje bestaat het woord niet. 

Geeft de belangrijkste betekenis aan het woord.

Dit woord bestaat los.

 voorvoegsel/ achtervoegsel:

komt voor of achter aan een woord. 


Geeft vaak extra/ nieuwe betekenis aan een woord. (onoplosbaar) 

Een (voor/achter-)voegsel bestaat nooit* als los woord  (onoplosbaar
* één uitzondering: ex




Slide 11 - Slide

3. onvriendelijk
A
1 woord
B
een woord met voorvoegsel
C
een woord met achtervoegsel
D
een woord met voor- en achtervoegsel

Slide 12 - Quiz

4. lelijk
A
1 woord
B
een woord met voorvoegsel
C
een woord met achtervoegsel
D
een woord met voor- en achtervoegsel

Slide 13 - Quiz

5. heropening
A
1 woord
B
een woord met voorvoegsel
C
een woord met achtervoegsel
D
een woord met voor- en achtervoegsel

Slide 14 - Quiz

6. herder
A
1 woord
B
een woord met voorvoegsel
C
een woord met achtervoegsel
D
een woord met voor- en achtervoegsel

Slide 15 - Quiz

7. tussenoplossing
A
1 woord
B
een woord met voorvoegsel
C
een woord met achtervoegsel
D
een woord met voor- en achtervoegsel

Slide 16 - Quiz

8. geblaf
A
1 woord
B
een woord met voorvoegsel
C
een woord met achtervoegsel
D
een woord met voor- en achtervoegsel

Slide 17 - Quiz

9. oorlogsschip
A
1 woord
B
een woord met voorvoegsel
C
een woord met achtervoegsel
D
een woord met voor- en achtervoegsel

Slide 18 - Quiz

10. ex-marinier

Wat betekent 'ex'
A
oude
B
oude scharrel
C
vroegere
D
vroege

Slide 19 - Quiz

11. asociaal

Wat betekent 'a'
A
oude
B
tokkie
C
niet meer
D
niet

Slide 20 - Quiz

12. herstart

Wat betekent 'her'
A
opnieuw
B
weer
C
vroege
D
niet

Slide 21 - Quiz

13. gevoelloos

Wat betekent 'loos'
A
met
B
zonder
C
kwijt
D
mens

Slide 22 - Quiz

14. misoogst

Wat is het grondwoord?
A
mis
B
oogst

Slide 23 - Quiz

15. waterrijk

Wat is het grondwoord?
A
water
B
rijk

Slide 24 - Quiz

16. ondankbaar

Wat is het grondwoord?
A
on
B
dank
C
baar

Slide 25 - Quiz

17. LAATST VRAAG -behulpzaam

Wat is het grondwoord?
A
be
B
hulp
C
zaam

Slide 26 - Quiz

Grondwoord: 

Zonder dit stukje bestaat het woord niet. 

Geeft de belangrijkste betekenis aan het woord.

Dit woord bestaat los.

 voorvoegsel/ achtervoegsel:

komt voor of achter aan een woord. 


Geeft vaak extra/ nieuwe betekenis aan een woord. (onoplosbaar) 

Een (voor/achter-)voegsel bestaat nooit* als los woord  (onoplosbaar
* één uitzondering: ex




Slide 27 - Slide