1HV1 - Herhalingsles spelling par. 1 t/m 4

Herhalingsles spelling
Par. 1 t/m 4
1 / 14
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 70 min

Items in this lesson

Herhalingsles spelling
Par. 1 t/m 4

Slide 1 - Slide

Waar staan de hoofdletters en leestekens goed?
A
"Denk je dat hij nog komt" Vroeg Alicia.
B
"Denk je dat nog komt? vroeg Alicia.
C
"Denk je dat hij nog komt," vroeg Alicia.
D
"Denk je dat hij nog komt?" vroeg Alicia.

Slide 2 - Quiz

Waar staan de hoofdletters en leestekens goed?
A
In Frankrijk staat in Parijs de Eiffeltoren.
B
In Frankrijk staat in Parijs de eiffeltoren.
C
In Frankrijk staat in parijs de eiffeltoren.

Slide 3 - Quiz

Waar staan de hoofdletters en leestekens goed?
A
In noord-Brabant spreken ze brabants.
B
In Noord-Brabant spreken ze Brabants.
C
In Noord-Brabant spreken ze brabants.

Slide 4 - Quiz

Wat is een bijvoeglijk naamwoord?
A
aardappel
B
het
C
geweldige
D
gescoord

Slide 5 - Quiz

Welk bijvoeglijk naamwoord is een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord?
A
De lelijke kast
B
De metalen kast
C
De grijze kast
D
De oude kast

Slide 6 - Quiz

Wat zijn bijvoeglijk naamwoorden?
A
de, het , een
B
slimme, mooie, rode
C
fiets, boek, volleybal
D
lopen, werken, denken

Slide 7 - Quiz

meervouden

Wat is het meervoud van teechnologie?
A
technologies
B
technologieën
C
technologiën
D
technologieeën

Slide 8 - Quiz

Meervoud: wat is het meervoud van piano?
A
pianos
B
pianoos
C
piano's
D
pianoo's

Slide 9 - Quiz

Wat is het meervoud?
A
pannenkoek
B
pannenkoeken
C
koekenpannen
D
koekenpanen

Slide 10 - Quiz

Verkleinwoorden
A
jongetje - verzamelingetje - bodemmetje
B
jongentje - verzamelinkje - bodempje
C
jongetje - verzamelingetje - bodempje
D
jongentje - verzamelingetje - bodempje

Slide 11 - Quiz

Verkleinwoord.
Wat is het verkleinwoord van de kano?
A
kano'tje
B
kanotje
C
kanoo'tje
D
kanootje

Slide 12 - Quiz

Wat is het verkleinwoord van 'het verkleinwoord'?
A
de verkleinwoorden
B
het
C
het kleinere woord
D
het verkleinwoordje

Slide 13 - Quiz

Verkleinwoorden
A
display'tje
B
displaytje

Slide 14 - Quiz