De komma gebruik je als je twee zinnen samenvoegt tot één, langere zin:
- Tussen twee persoonsvormen
Nadat we wonnen, renden we een rondje.
- Voor verbindingswoordenIk heb goed gespeeld, dus we hebben gewonnen.
- Voor een deel van de zin dat geen zelfstandige zin is
We wonnen de wedstrijd, die wel twee uur duurde.