Meneer Vogelzang (beweren)... dat H2A werkwoordspelling helemaal onder de knie zal krijgen! (t.t.)
1 / 39
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1
This lesson contains 39 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 15 min
Items in this lesson
Om mee te beginnen:
Meneer Vogelzang (beweren)... dat H2A werkwoordspelling helemaal onder de knie zal krijgen! (t.t.)
Slide 1 - Slide
Voor vandaag:
Ik maak een account in LessonUp aan en voeg mij aan de klas toe.
Ik weet wanneer ik 't Ex KoFSCHiP moet toepassen.
Slide 2 - Slide
LessonUp
- Ga naar www.lessonup.com
- Nog geen account aangemaakt? Doe dat met jouw HL-mailadres en log via jouw eigen naam in. - Gebruik de klassencode om je aan de klas toe te voegen. De klassencode: ddidu
Slide 3 - Slide
Slide 4 - Slide
Slide 5 - Slide
Hij (geloven, pvtt) mij niet.
A
gelooft
B
geloofd
C
geloofdt
Slide 6 - Quiz
Wat (vinden, pvtt) je van mijn nieuwe schoenen?
A
vind
B
vindt
C
vint
Slide 7 - Quiz
De jongens (ontmoeten, pvtt) elkaar op het voetbalveldje.
A
ontmoete
B
ontmoeten
C
ontmoette
D
ontmoetten
Slide 8 - Quiz
De jongens (ontmoeten, pvvt) elkaar op het voetbalveldje.
A
ontmoete
B
ontmoeten
C
ontmoette
D
ontmoetten
Slide 9 - Quiz
Als ik de takken (vasthouden, pvtt), dan kan jij ze bij elkaar binden.
A
vasthoudt
B
vasthoud
C
vasthout
D
vasthouden
Slide 10 - Quiz
De rechtbank besloot beide verdachten tegelijk te (berechten),
A
berechten
B
berechtten
C
berecht
D
berechdten
Slide 11 - Quiz
Pak nu onmiddellijk je boek en (houden) je mond!
A
houd
B
houdt
C
hield
D
hielde
Slide 12 - Quiz
Gisteren (luiden) de voorspelling nog regen en storm, maar nu schijnt de zon.
A
luidt
B
luid
C
luidde
D
luide
Slide 13 - Quiz
Hij (willen) graag naar de disco, maar (mogen) niet van zijn ouders.
De verklede meisjes zagen eruit als clowns. verklede is?
A
pvtt
B
pvvt
C
vd
D
bn
Slide 24 - Quiz
pvtt - pvvt - infinitief - voltooid deelwoord - onvoltooid deelwoord - bijvoeglijk naamwoord - gebiedende wijs? Zwemmend in het meer genoot hij van het mooie weer. Zwemmend =?
A
vd
B
od
C
bn
D
gw
Slide 25 - Quiz
Vul de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord in:
De (verven) deur is nu geel.
A
vervende
B
geverfde
C
gefervde
D
gefervde
Slide 26 - Quiz
Vul de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord in:
Het (verzetten) werk was zwaar.
A
verzete
B
verzette
C
vergezete
D
vergezette
Slide 27 - Quiz
Vul de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord in:
De (verbreden) boulevard is mooi.
A
verbreede
B
verbreedde
C
verbreden
D
verbrede
Slide 28 - Quiz
Vul de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord in:
De (bespreken) toets is goed gemaakt.
A
bespreken
B
bespraken
C
besproke
D
besproken
Slide 29 - Quiz
pvtt of vd?
De relschopper belooft dat hij zijn gedrag verbetert. verbetert =?
A
pvtt
B
vd
Slide 30 - Quiz
Zij vinden dat ze wel een snoepje hebben verdiend. verdiend =?
A
pvtt
B
vd
C
od
D
bn
Slide 31 - Quiz
pvtt of vd?
"Ik beland nog eens op podium,"zei de wielrenner. beland =?
A
pvtt
B
vd
Slide 32 - Quiz
pvtt of vd?
Door zijn harde werken is hij op het podim beland. beland =
A
pvtt
B
vd
Slide 33 - Quiz
werkwoordstijden In welke tijd staat de onderstaande zin? Hoeveel jaar heeft je vriendin in Leiden gewoond?
A
onvoltooid tegenwoordige tijd
B
onvoltooid
verleden tijd
C
voltooid
tegenwoordige tijd
D
voltooid
verleden tijd
Slide 34 - Quiz
werkwoordstijden In welke tijd staat de onderstaande zin? De aannemer moet morgen het huis opleveren.
A
onvoltooid tegenwoordige tijd
B
onvoltooid
verleden tijd
C
voltooid
tegenwoordige tijd
D
voltooid
verleden tijd
Slide 35 - Quiz
werkwoordstijden In welke tijd staat de onderstaande zin? Had je de afwas al gedaan?
A
onvoltooid tegenwoordige tijd
B
onvoltooid
verleden tijd
C
voltooid
tegenwoordige tijd
D
voltooid
verleden tijd
Slide 36 - Quiz
werkwoordstijden In welke tijd staat de onderstaande zin? We gingen even een lekker ijsje eten in de binnenstad.
A
onvoltooid
tegenwoordige tijd
B
onvoltooid
verleden tijd
C
voltooid
tegenwoordige tijd
D
voltooid
verleden tijd
Slide 37 - Quiz
Ter afsluiting:
Kijk opdracht 1, 4 en 5 zelfstandig na met behulp van het antwoordmodel.
Noteer met welke vervoegingen je meer zou willen oefenen: tegenwoordige tijd en/of verleden tijd.
Slide 38 - Slide
werkwoordstijden In welke tijd staat de onderstaande zin? In de vakantie is hij van zijn fiets gevallen.