Basisstof 5

Basisstof 5: neurale regulatie
1 / 39
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 39 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

Basisstof 5: neurale regulatie

Slide 1 - Slide

Leerdoelen
  • Je kunt beschrijven hoe impulsgeleiding plaatsvindt

  • Je kunt beschrijven hoe impulsoverdracht plaatsvindt

Slide 2 - Slide

Opdrachten huiswerk

Slide 3 - Slide

Sleep ieder onderdeel naar de juiste plek.
Axon
Dendriet
Cellichaam
Synaps
Myelineschede

Slide 4 - Drag question

Hoe wordt een impuls doorgegeven tussen twee zenuwcellen?
A
Via hormonen die binden aan receptoren
B
Via een elektrisch signaal
C
Via neurotransmitters die binden aan receptoren
D
Via eiwitten op de celmembraan

Slide 5 - Quiz

Impuls
Een elektrisch signaal

Slide 6 - Slide

Impuls

Slide 7 - Slide

Impulsgeleiding
Bij een zenuwcel is er een verschil in lading tussen de binnenkant en de buitenkant.

In rust: binnenkant -70 mV -> rustpotentiaal
Bij impuls: binnenkant +20mV -> actiepotentiaal

Potentiaal = elektrische lading op het membraan

Slide 8 - Slide

Hoe komt dit ladingsverschil tot stand?
Verschil in ionen (geladen deeltjes) tussen de binnen- en de buitenkant

Slide 9 - Slide

Rustpotentiaal
  • Binnenin de cel bevinden zich minder ionen met een positieve lading en zijn er ook nog ionen met een negatieve lading
  • De rustpotentiaal is daarom negatief -> -70 mV

Slide 10 - Slide

Animatie natrium-kalium-pomp

Slide 11 - Slide

Rustpotentiaal
Buiten de cel veel natrium
In de cel veel kalium 
De ion-kanalen staan dicht
De concentraties kalium en natrium worden in stand gehouden door de natrium-kalium pomp
Rustpotentiaal = -70 milliVolt (mV)

Slide 12 - Slide

 Actiefase
  • Zodra de zenuwcel wordt geprikkeld (door het binden van neurotransmitters) gaan de natrium-kanalen eerst open
  • Natrium gaat van buiten de cel naar binnen
  • Hierdoor stijgt de membraanpotentiaal

Slide 13 - Slide

Alles-of-niets-wet
Zodra het membraanpotentiaal boven de -50 mV komt (drempelwaarde) stijgt deze verder naar de +20mV


Slide 14 - Slide

Actiefase
Om terug te gaan naar de rustpotentiaal (-70mV) moet de binnenkant weer negatief geladen worden.
  • Natrium-kanalen gaan dicht
  • Kalium-kanalen gaan open
  • Kalium stroomt naar buiten
  • Door de pomp stroomt natrium ook naar buiten


Slide 15 - Slide

Actiefase
De kaliumkanaal sluit langzaam t.o.v. het natriumkanaal en daardoor daalt de potentiaal tijdelijk onder de -70 mV naar -90 mV

Slide 16 - Slide

Rustpotentiaal
Uiteindelijk sluiten ook de kaliumkanalen weer en wordt de rustpotentiaal weer hersteld.
Dit gebeurt door de natrium-kalium-pomp

Slide 17 - Slide

Samengevat
  1.  rustpotentiaal -70mV. alle kanalen dicht
  2. natrium kanaal open, kalium dicht, naar +20mV
  3. natrium dicht, kalium open, terug naar -70mV
  4. rustpotentiaal, alle kanalen dicht, -70mV
Actiefase
}

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Impulsgeleiding

Slide 20 - Slide

Impuls

Slide 21 - Slide

Wat is de verdeling van ionen binnen en buiten de cel voordat een impuls plaats heeft gevonden?
A
Veel kalium buiten de cel en veel natrium binnen de cel
B
Veel natrium buiten de cel en veel kalium binnen de cel
C
Veel natrium en kalium buiten de cel en veel negatieve ionen binnen de cel
D
Veel natrium en kalium binnen de cel en veel negatieve ionen buiten de cel

Slide 22 - Quiz

Wat is de verdeling van ionen nadat een impuls net heeft plaatsgevonden?
A
Veel natrium binnen de cel en veel kalium buiten de cel
B
Veel kalium in de cel en veel natrium buiten de cel
C
Veel kalium en natrium binnen de cel
D
Veel natrium en kalium buiten de cel

Slide 23 - Quiz

Impulssterkte en impulsfrequentie
  • Impulssterkte: de grootte van de verandering die optreedt in de elektrische lading van het celmembraan

  • Een impuls is altijd even sterk als deze boven de drempelwaarde komt!

  • Impulsfrequentie: het aantal impulsen per tijdseenheid

Slide 24 - Slide

Impulsfrequentie
  • Je lichaam vertaalt prikkels naar impulsen. Hoe sterker de prikkel is, hoe meer impulsen er per seconde worden gegenereerd (hogere impulsfrequentie)

Slide 25 - Slide

Impulsgeleiding (zonder myelineschede)
Sprongsgewijze impulsgeleiding (met myelineschede)

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Drag question

In welk diagram is het verband tussen prikkelsterkte en impulssterkte juist weergegeven?
A
diagram 1
B
diagram 2
C
diagram 3
D
diagram 4

Slide 28 - Quiz

In welk diagram is het verband tussen impulssterkte en impulsfrequentie juist weergegeven?
A
diagram 1
B
diagram 2
C
diagram 3
D
diagram 4

Slide 29 - Quiz

Stukje herhaling

Slide 30 - Slide

Neurotransmitter in synaps en impulsoverdracht

Slide 31 - Slide

Neurotransmitters en impulsoverdracht
  • Impulsen worden tussen zenuwcellen overgegeven door neurotransmitters
  • Neurotransmitters binden aan receptoren
  • Deze receptoren zijn ion-kanalen voor Na+ die open gaan, zodra een neurotransmitter eraan bindt
  • Het opengaan van deze receptor ion-kanalen zorgt ervoor dat er een verandering optreedt in elektrische lading
  • Verandert de elektrische lading naar boven de drempel-waarde  dan wordt de impuls doorgegeven
  • Als de neurotransmitter los laat/afgebroken wordt door enzymen, gaan de ion-kanalen weer dicht

Slide 32 - Slide

Aan de slag
Lezen basisstof 5
Maken opdracht 36 t/m 41 digitaal

Slide 33 - Slide

Extra

Slide 34 - Slide

Neurotransmitters
  • Stoffen die de werking van het zenuwstelsel beïnvloeden
  • Meer dan 50 verschillende stoffen 
  • Vooral in de hersenen veel verschillende
  • Kunnen stimulerend of juist remmend werken op de impulsgeleiding of impulsoverdracht

Slide 35 - Slide

Geneesmiddelen en genotmiddelen
Mechanismen:
  • meer of minder afgifte neurotransmitters
  • neurotransmitters blijven langer of juist korter in synapsspleet doordat ze niet/minder snel of respectievelijk sneller worden afgebroken
  • imitatie neurotransmitter
  • blokkade van receptor
  • stimuleren van receptor 

Slide 36 - Slide

Voorbeelden (1)
Alcohol:
- Waarnemingsvermogen en reactievermogen wordt aanzienlijk minder.
- Sensorische en motorische impulsgeleiding wordt geremd (inhiberend)
- Impulsoverdracht in bepaalde synapsen in de hersenen vermindert.

Morfine, heroïne (pijnstillers):
- Verhindert de impulsoverdracht in bepaalde synapsen.
- Impulsen die in de hersenen pijngewaarwording veroorzaken kunnen niet ontstaan.

Nicotine:
- Stimuleert de impulsoverdracht in bepaalde synapsen (exciterend)

Slide 37 - Slide

Voorbeelden (2)
Neurotransmitter dopamine:
- Te grote productie van dopamine in bepaalde zenuwcellen --> Schrizofrenie
- Te weinig productie --> Parkinson

Gif zwarte weduwe (spin):
- massale afgifte neurotransmitter acetylcholine
- spierspasmen


Er kan gewenning optreden: Steeds meer stof nodig om hetzelfde effect te bereiken.

Slide 38 - Slide

Slide 39 - Slide