This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Herzlich Wilkommen!
Beim Quiz
Slide 1 - Slide
Weetjes over Duitsland
Hoeveel vragen weet jij?
Slide 2 - Slide
Okterberfest is ………..
A
een Koninginnedag in heel Duitsland
B
een groot volksfeest in de stad München.
C
carnavalsoptocht in de stad Keulen
D
een schoolfeest in oktober
Slide 3 - Quiz
Wie heißt dieses Fußballstadion und wo steht es?
A
die Allianz Arena in Stuttgart
B
die Mercedes-Benz-Arena in München
C
die Mercedes-Benz-Arena in Stuttgart
D
die Allianz Arena in München
Slide 4 - Quiz
Duits is de meest gesproken moedertaal in de Europese Unie.
A
waar
B
niet waar
Slide 5 - Quiz
Duits is de meest gesproken taal in Europa. Dat mensen in Zwitserland en Oostenrijk ook Duits praten, weet iedereen. Maar waar wordt het nog meer als moedertaal gesproken?
A
In Italië, België en Luxemburg
B
In Denemarken, Italië en
Liechtenstein
C
In Zweden, Spanje en Luxemburg
D
In Denemarken, België en Luxemburg
Slide 6 - Quiz
Wat is de grootste stad van Duitsland?
A
Hamburg
B
Frankfurt
C
Berlijn
D
Köln
Slide 7 - Quiz
Hoe heet de snelweg in het Duits?
A
Fahrbahn
B
Autobahn
C
Schnellweg
D
Fahrweg
Slide 8 - Quiz
Wat is een "Stau"?
A
wegwerkzaamheden
B
afrit
C
file
D
parkeerplaats
Slide 9 - Quiz
Hoeveel inwoners heeft Duitsland?
A
83 Millionen
B
802 Tausend
C
75,3 Millionen
D
17 Millionen
Slide 10 - Quiz
Slide 11 - Video
Wat zie je hier?
A
der Fernsehturm
B
der Berliner Dom
C
der Zugspitze
D
der Großglockner
Slide 12 - Quiz
Slide 13 - Slide
Wat krijg je als je in Duitsland een "Frikadelle" bestelt? Een ...
A
braadworst met saus
B
soort gehaktbal
C
broodje kroket
D
frikandel met mayo, curry en uitjes
Slide 14 - Quiz
Hier staan vier automerken. Welk automerk komt niet uit Duitsland?
A
BMW
B
Toyota
C
Mercedes
D
Volkswagen
Slide 15 - Quiz
Welke drie merken zijn Duits?
A
Ikea, Facebook en Chanel
B
Dr. Oetker, Adidas en Porsche
C
Apple, Porsche und Nike
D
Haribo, LÓreal en Fiat
Slide 16 - Quiz
Een Duitse(r) spreekt zijn baas aan met …
A
du (jij)
B
Sie (u)
Slide 17 - Quiz
Wie sagt man auf Deutsch: "ik vind spinazie lekker"
A
ich finde Spinat lecker
B
ich möchte gern Spinazie
C
ich mag Spinat
D
ich liebe Spinazië
Slide 18 - Quiz
In het Duits zet je soms een Umlaut op:
A
de a, o, i, u
B
de i, u, e
C
de a, o, u
D
de a, i, u, o, e
Slide 19 - Quiz
juist of onjuist? de vertaling van "es"= het de vertaling van "ihr"= jullie