1. Je bent op tijd in het lokaal.
2. Je stemvolume is laag, dat betekent dat je fluistert en niet schreeuwt.
3. Je loopt rechtstreeks naar je tafel, jas op de gang, telefoon in het hotel.
4. Je pakt de spullen die je nodig hebt (zie bord).
5. Je begint aan de startopdracht (zie bord).
6. Je loopt niet zomaar door de klas.