This lesson contains 10 slides, with interactive quiz and text slides.
1. Uiterlijk (lichaam, gezicht, haar, kleding)
2. Karaktereigenschappen (druk, aardig, zorgeloos, kalm)
3. Belangrijke kenmerken (leeftijd, gezondheid, arm/rijk)
Persoonsvorm:
Zet de zin in een andere tijd
Werkwoordelijk gezegde:
Alle werkwoorden in de zin
Onderwerp:
Wie / wat + werkwoordelijk gezegde?Lijdend voorwerp:
Wie/wat + werkwoordelijk gezegde + onderwerp?
Bladzijde 118
Gram. H3:
Maken opdracht 3 t/m 6
+Maken opdracht 9