Voorkennis ww-spelling

• Nederlands
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 3

Voorkennis werkwoordspelling checken

Hij ..... (werken) bij de Jumbo. - tt

1. werk
2. werkt
3. werkd

Zij ...... (leiden) de groep. - tt

1. leit
2. leid
3. leidt

De kinderen ..... (fietsen) naar huis. - tt

1. fietsen
2. fiets
3. fietsden
4. fietsten

Het ..... (gebeuren) wel vaker. - tt

1. gebeurt
2. gebeurd

De leerlingen ..... (lopen) door de gang. - tt

1. loopt
2. lopen
3. liepen

Bart ..... (zwijgt) als hem iets wordt gevraagd. - tt

1. zwijg
2. zwijgd
3. zwijgt

Hij ..... (werken) bij de Jumbo. - vt

1. werkt
2. werkde
3. werkte
4. werkten

Zij ..... (leiden) de groep. - vt

1. leid
2. leide
3. leidde
4. leidden

De kinderen ..... (fietsen) naar huis. - vt

1. fietsen
2. fietsden
3. fietsten
4. fietste

Het ..... (gebeuren) gisteren. - vt

1. gebeurte
2. gebeurde

De leerlingen ..... (lopen) door de gang. - vt

1. lopen
2. loopten
3. liepen

Bart ..... (zwijgen) toen hem iets werd gevraagd. - vt

1. zwijgd
2. zwijgt
3. zwoeg
4. zweeg

Ik heb het aan hem ..... (vragen). - vdw

1. gevraagd
2. gevraagt

Mijn oom en tante zijn ..... (verhuizen). - vdw

1. verhuist
2. verhuisd

Zij hebben gisteren ..... (winkelen). - vdw

1. gewinkeld
2. gewinkelt

Het huis is ..... (verbouwen). - vdw

1. verbouwd
2. verbouwt

Het is eindelijk ..... (gebeuren). - vdw

1. gebeurt
2. gebeurd

Het is eindelijk ..... (lukken). - vdw

1. gelukd
2. gelukt
3. gelukken

Hij heeft hard ..... (werken). - vdw

1. gewerkt
2. gewerkd

Hij is op tijd ..... (arriveren). -vdw

1. gearriveert
2. gearriveerd
3. arrigeveert
4. arrigeveerd