Filmpje over Verslaafd aan mobiel

En ligne
1 / 33
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

En ligne

Slide 1 - Slide

  • écouter
  • grammaire - vouloir/vouloir
Le but: à la fin de ce cours:
  • heb ik geoefend met luisteren
  • kan ik de werkwoorden pouvoir en vouloir toepassen

Slide 2 - Slide

9

Slide 3 - Video

00:05
Wat betekent:
Je suis accro au téléphone?
A
Ik ben verslaafd aan mijn telefoon
B
ik ben niet verslaafd aan mijn telefoon

Slide 4 - Quiz

00:05
Elle a quel âge?
A
seize ans
B
vingt ans
C
vingt-cinq ans

Slide 5 - Quiz

00:05
Elle s'appelle comment?
A
Tanja
B
Tatjana

Slide 6 - Quiz

00:59
Hoe lang zit ze per dag op de telefoon?
A
une heure
B
trois heures
C
quatre heures
D
cinq heures

Slide 7 - Quiz

01:22
Waarom zit ze zoveel op haar telefoon?
A
ze wil niks missen
B
ze verveelt zich

Slide 8 - Quiz

01:41
Wanneer zegt Tatjana stress te krijgen?
A
als haar schermtijd op is
B
Als haar batterij nog 20% is
C
als haar telefoon wordt afgepakt

Slide 9 - Quiz

02:07
Welke uitspraak doet Tatjana?
A
Als ik op m'n telefoon zit vergeet ik alles
B
Ik kan twee dingen tegelijkertijd

Slide 10 - Quiz

02:43
Hoeveel uur per dag zitten jullie op je telefoon?
0-2 uur
2-4 uur
4-6 uur
6-8 uur
meer?

Slide 11 - Poll

Oefentoets
Doe je boek dicht
Schrijf de juiste vertalingen op

Slide 12 - Slide

02:25
Wat betekent: chaque époque a ses avantages
A
elke smartphone heeft zijn voordelen
B
elk voordeel heeft zijn nadeel
C
elk tijdperk heeft zijn voordelen

Slide 13 - Quiz

Oefentoets

de computer
de mobiel
het bericht
spelletjes doen
de link
de sociale media



vivre
malheureusement
le timbre
dernier, dernière
la mémoire
plein

Slide 14 - Slide

Oefentoets

l'ordinateur
le portable
le message
jouer à des jeux
le lien
les réseaux sociaux



leven
helaas
de postzegel
laatste, nieuwste
het geheugen
vol

Slide 15 - Slide

Les verbes
pouvoir & vouloir
page 51


ken je ze al?

Slide 16 - Slide

Wat is de betekenis van 'pouvoir'?

Slide 17 - Open question

 pouvoir

kunnen
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
tu
je/j'
                       peux
                  pouvez
                        peut
                       peux
                 peuvent
                pouvons

Slide 18 - Drag question

je (pouvoir)
ik kan, ik mag
A
peut
B
peux
C
peuvent
D
pouvez

Slide 19 - Quiz

elles ___ (pouvoir)
zij kunnen, mogen
A
peux
B
peut
C
pouvez
D
peuvent

Slide 20 - Quiz

nous ___ (pouvoir)
wij kunnen, mogen
A
voulons
B
voulez
C
pouvons
D
pouvez

Slide 21 - Quiz

Voer de juiste vorm van pouvoir in:
nous ______________ (présent)

Slide 22 - Open question

Voer de juiste vorm van pouvoir in:
Ta copine ______________ (présent)

Slide 23 - Open question

Voer de juiste vorm van pouvoir in:
Vous __________

Slide 24 - Open question

Voer de juiste vorm van pouvoir in:
Mes frères __________

Slide 25 - Open question

Wat is de betekenis van het werkwoord 'vouloir'?

Slide 26 - Open question

Je veux
Tu veux
Elle veut
Nous voulons
Vous voulez
Ils veulent
Ik wil
Jij wilt
Zij wil
Wij willen
Jullie willen
Zij willen

Slide 27 - Drag question

Ik wil
A
je veux
B
tu veux
C
je peux
D
tu peux

Slide 28 - Quiz

Wij willen
A
vous voulez
B
nous voulons
C
on veut
D
ils veulent

Slide 29 - Quiz

Vul de juiste vorm in:
Elle ...
Zij wilt
A
veux
B
veut
C
veulent
D
voulont

Slide 30 - Quiz

Vul de juiste vorm in:
Vous ...
Jullie willen, u wilt
A
voulons
B
veulent
C
voulez
D
veux

Slide 31 - Quiz

prononciation et compter
we doen samen opdr. 11
tot hoe ver kunnen jullie tellen in het Frans?
Luister naar de getallen, bestudeer en maak opdr. 14
leren apprendre 1,2,3,4

Slide 32 - Slide

Parler

Slide 33 - Slide