This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
Fake props?
Slide 1 - Slide
When would you prefer to do the chapter 3 test?
Next week
The week after the holidays
Slide 2 - Poll
Program
Adjectives and Adverbs (revision)
Warmer
G Reading: evaluation
Evaluation
Slide 3 - Slide
Today's goals
I know the difference between an adjective and adverb and I know when to use them.
I know what props and prop masters are.
A2: I can understand specific information in texts.
Slide 4 - Slide
Adjectives
Een bijvoeglijk naamwoord, in het Engels adjective genaamd, omschrijft een zelfstandig naamwoord en staat ook meestal voor het zelfstandig naamwoord.
Enkele voorbeelden:
A nice house
A sharp knife
A cold winter
A fast car
A famous celebrity
Slide 5 - Slide
Adjectives
Een adjective kan ook achter een linking word staan ; to be, to look, to appear, to seem
He is sick.
Thor looks strong.
Ant-man appears small.
= Adjectives says something about the NOUN
Slide 6 - Slide
Adjectives = bijv nw
Een bijvoeglijk naamwoord gebruik je om iets of iemand
te omschrijven. Een bijvoeglijk naamwoord wordt vaak gevolgd door een zelfstandig naamwoord.
That is an amazinggirl.
We all love that funnymovie.
I think he is a terribleteacher.
Slide 7 - Slide
Adverbs
Bijwoorden geven eigenlijk meer informatie over een ander woord. Soms geven ze aan hoe vaak iets gebeurt (bv. never), waar iemand is (bv. outside), op welke manier iets gebeurt (bv. quickly) etc.
De meeste adverbs vertrekken van een bijvoeglijk naamwoord en voegen daar -ly aan toe:
beautiful + -ly = He danced beautifully.
quick + -ly = Quicksilver ran quickly.
DEZE STAAN MEESTAL ACHTER HET WERKWOORD
Slide 8 - Slide
Slide 9 - Slide
Adverb = bijwoord
Een bijwoord gebruik je om aan te geven HOE iemand iets doet. Een bijwoord omschrijft vaak een werkwoord, maar ook een anderbijwoord, eenbijvoeglijk naamwoordof dehele zin.
Mary singswonderfully.
My grandparents talkincrediblyloudly.
I am eating an amazinglydelicious steak right now.
Hopefully, she will call me back later.
Slide 10 - Slide
Hoe maak je een bijwoord?
Bijvoeglijk naamwoord + LY
IC - ALLY
(fantastic - fantastically)
Y - ILY
funny - funnily
Slide 11 - Slide
Uitzonderingen:
good - well
quite - quite
fast - fast
hard - hard
long - long
Slide 12 - Slide
Adverbs
Je hebt ook adverbs of frequency, zoals never, sometimes, always, etc.
These are placed BEFORE the main verb but AFTER to be.
I never watch a horror film by myself.
We usually watch the news on the couch.
Slide 13 - Slide
What does an adverb do?
A
Zegt iets over een werkwoord
B
Zegt iets over de persoon
C
Zegt iets over het zelfstandig naamwoord
D
Zegt iets over de tijd
Slide 14 - Quiz
Adjectives and adverbs She dances ......
A
wonderful
B
wonderfully
Slide 15 - Quiz
Adjectives and adverbs She skates ....
A
fastly
B
fast
Slide 16 - Quiz
Hermione ___ answered the question.
A
happy
B
happily
Slide 17 - Quiz
The girl sings really ___!
A
fantastic
B
fantastically
C
fantasticly
Slide 18 - Quiz
Homework
Do: ex. 41, 42 & 44 (pages 156 & 157 & 158)
Study: grammar chapter 3 (herhalen) adjectives & adverbs / present perfect & past simple / trappen van vergelijking
Study:: herhalen : woordjes theme words, a, c, f & g.
Slide 19 - Slide
Prop masters
As you know theme 3 is about showbizz.....
Think about your favourite film or series. Apart from actors, what other professionals are involved in the process of making the story come alive on screen?
We're going to read a text about prop masters BUT what are props?
Let's watch a video about props first......
Slide 20 - Slide
Slide 21 - Video
G Reading
Open your book on p.156
Look at ex. 42
It says to read the text intensively. What is ''reading a text intensively''?
Read the text YOURSELF and do ex. 42
Done? do ex. 44, 45, 55
timer
15:00
Slide 22 - Slide
IMPORTANT INFO
DON'T FORGET YOUR READING TEST IS NEXT WEEK WEDNESDAY 15-12-2021
= You can practice by doing the ''Reading matters'' paragraphs.