Conditionals zijn voorwaardelijke zinnen: als ..... , dan ......
Een conditional sentence bestaat uit twee delen, een hoofdzin en een zinsdeel met if.
1 / 29
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2
This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
Conditionals
Conditionals zijn voorwaardelijke zinnen: als ..... , dan ......
Een conditional sentence bestaat uit twee delen, een hoofdzin en een zinsdeel met if.
Slide 1 - Slide
First conditional
Slide 2 - Slide
First Conditional
Vorm: bij de first conditional gebruik je verschillende tijden in de twee zinsdelen. Bij if gebruik je de Present Simple en in het andere zinsdeel will + een werkwoord.
Gebruik: als het best waarschijnlijk is dat iets gaat gebeuren, nu of in de toekomst.
Slide 3 - Slide
If - sentences (first conditional)
If you study well,
you will pass the test.
voorwaarde
waarschijnlijk gevolg
* "If-clause", het zinsdeel waar if in staat.
* In dit zinsdeel gebruik je altijd de present simple
Hier:study
Slide 4 - Slide
If - sentences (first conditional)
If you study well,
you will pass the test.
voorwaarde
waarschijnlijk gevolg
* In dit zinsdeel gebruik je altijd will + een werkwoord
Hier: will pass
Slide 5 - Slide
If - sentences (first conditional)
If you study well,
you will pass the test.
voorwaarde
waarschijnlijk gevolg
* In dit zinsdeel gebruik je altijd will + een werkwoord
will pass
* If-zin, het zinsdeel waar if in staat.
* In dit zinsdeel gebruik je altijd de present simple
study
Slide 6 - Slide
If - sentences (first conditional)
Onthoud: if en 'will' gaan niet samen.
If you will study well, you will pass the test.
if + present simple
If you study well,
will + ww.
you will pass the test.
will + ww.
You will pass the test,
if + present simple
if you study well
Slide 7 - Slide
First conditional: If I ... (have) enough money, I ... (buy) new shoes.
A
have - will buy
B
will have - buy
C
have - buy
D
will have - will have
Slide 8 - Quiz
First conditional: If she .......(not listen), I ............(call) the security
A
don't listen/will call
B
didn't listen/ will call
C
doesn't listen/will call
D
doesn't listen/ won't call
Slide 9 - Quiz
First conditional: If I ... (win) the lottery, I ... (treat) myself with a new car.
A
will win - will treat
B
win - will treat
C
win - treat
D
will win - treat
Slide 10 - Quiz
First conditional: I ... (stay) home, if it ... (rain)
A
stay - will rain
B
stay - rains
C
will stay - rains
D
will stay - will rain
Slide 11 - Quiz
Vul in First Conditional: If I ... (see) Mary, I ... (tell) her.
Slide 12 - Open question
Vul in First Conditional: If you ... (work) hard, you ... (get) rich.
Slide 13 - Open question
Vul in First Conditional: Their teacher ... (to be) sad if they ... (not - to pass) their exam.
Slide 14 - Open question
Second conditional
Slide 15 - Slide
Second Conditional
Vorm: bij de second conditional gebruik je verschillende tijden in de twee zinsdelen. Bij if gebruik je de Past Simple en in het andere zinsdeel would + een werkwoord.
Gebruik: als het niet waarschijnlijk is dat iets gaat gebeuren, nu of in de toekomst.
Slide 16 - Slide
Second Conditional
Onthoud: if en would gaan niet samen.
Vb. If I would get got a puppy, I would be so happy.
Let op: Als je in de if-zin be gebruikt, dan gebruik je bij alle personen were, dus ook bij I en he/ she/ it.
Vb. I wouldn't touch that if I waswereyou.
Slide 17 - Slide
Second conditional: I ... (phone) your mum if I ... (be) you.
A
would phone/were
B
would phone/was
C
phoned /would be
D
phone, will be
Slide 18 - Quiz
Second conditional: If I ... (inherit) a billion euros, I ... (travel) to the moon.
A
inherit / will travel
B
will inherit / travel
C
inherited / would travel
D
would inherit / traveled
Slide 19 - Quiz
Second Conditional: If he ... (have) a beard, he ... (look) older.
A
would have, would look
B
didn't have, would look
C
had, would look
D
had, would look
Slide 20 - Quiz
Second Conditional: I ... (not - eat) that, if I ... (be) you!
A
wouldn't eat, were
B
didn't eat, would be
C
won't eat, were
D
wouldn't eat, was
Slide 21 - Quiz
Fill in the second conditional: If England ... (have) better weather, it ... (be) the perfect place to live.
Slide 22 - Open question
Fill in the second conditional: If we ... (win) the lottery, I ... (be) very happy.
Slide 23 - Open question
Fill in the second conditional: I ... (quit) smoking if I ... (be) you, .
Slide 24 - Open question
Je gebruikt een First Conditional als iets ...... gaat gebeuren.
A
waarschijnlijk
B
niet waarschijnlijk
C
helemaal zeker
D
misschien
Slide 25 - Quiz
Je gebruikt een Second Conditional als iets ...... gaat gebeuren.
A
waarschijnlijk
B
niet waarschijnlijk
C
helemaal zeker
D
misschien
Slide 26 - Quiz
Samenvatting
First conditional: waarschijnlijk
if + present simple, will + hele ww
Second conditional: onwaarschijnlijk
if + past simple, would + hele ww
Slide 27 - Slide
Ik kan een first conditional maken en weet wanneer ik hem moet gebruiken.
Slide 28 - Poll
Ik kan een second conditional maken en weet wanneer ik hem moet gebruiken.