Oefentoets H4 en H5 V2

Oefentoets H4 en H5 V2
1 / 36
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Oefentoets H4 en H5 V2

Slide 1 - Slide

Woorden

Slide 2 - Slide

Wat betekent dit woord?
befaamd

Slide 3 - Open question

Wat betekent dit woord?
vakkundig

Slide 4 - Open question

Wat betekent dit woord?
constateren

Slide 5 - Open question

Wat betekent dit woord?
richtlijn

Slide 6 - Open question

Grammatica zinsdelen

Slide 7 - Slide

In welk antwoord wordt het voorzetselvoorwerp gegeven?
Luuk is dol op de vakantie.
A
is dol op
B
op de vakantie
C
dol op de vakantie
D
geen vzv

Slide 8 - Quiz

In welk antwoord wordt het voorzetselvoorwerp gegeven?
De docent wiskunde vertrouwt op de kennis van zijn leerlingen.
A
vertrouwt op de kennis van zijn leerlingen
B
vertrouwt
C
op de kennis van zijn leerlingen
D
geen vzv

Slide 9 - Quiz

In welk antwoord wordt het voorzetselvoorwerp gegeven?
De hele vakantie ga ik uitslapen.
A
ga uitslapen
B
de hele vakantie
C
geen vzv

Slide 10 - Quiz

In welk antwoord wordt het voorzetselvoorwerp gegeven?
We kijken uit naar de zomervakantie.
A
geen vzv
B
kijken uit
C
uit naar de zomervakantie

Slide 11 - Quiz

juist/onjuist
De bijstelling staat direct voor een zelfstandig naamwoord of zelfstandig-naamwoordgroep.
A
juist
B
onjuist

Slide 12 - Quiz

juist/onjuist
De bijstelling vormt samen met dat zelfstandig naamwoord of die zelfstandig-naamwoordgroep een zinsdeel.
A
juist
B
onjuist

Slide 13 - Quiz

Benoem de bijstelling:
De Maastoren, het hoogste gebouw van Nederland, staat in Rotterdam.

Slide 14 - Open question

Benoem de bijstelling:
Op het Marnix College, een andere school in Ede, krijg je wel tien weken zomervakantie.

Slide 15 - Open question

Benoem de bijstelling:
Ik heb dit ook maar vernomen, via een vriendin.

Slide 16 - Open question

Noteer het naamwoordelijk gezegde:
Zij is ook zo'n roddelaar.

Slide 17 - Open question

Vul het voorzetselvoorwerp aan:
stilstaan ...

Slide 18 - Open question

Vul het voorzetselvoorwerp aan:
trouwen ...

Slide 19 - Open question

Vul het voorzetselvoorwerp aan:
benieuwd zijn ...

Slide 20 - Open question

Vul het voorzetselvoorwerp aan:
dol zijn ...

Slide 21 - Open question

Vul het voorzetselvoorwerp aan:
boos zijn ...

Slide 22 - Open question

Grammatica woordsoorten

Slide 23 - Slide


Slide 24 - Open question

Spelling

Slide 25 - Slide

Noteer de juiste vorm van het volt.dw:
de (witten) muren

Slide 26 - Open question

Noteer de juiste vorm van het volt.dw:
het (verbreden) fietspad

Slide 27 - Open question

Noteer de juiste vorm van het volt.dw:
de (sluiten) kamer

Slide 28 - Open question

Noteer de juiste vorm van het volt.dw:
het (bakken) ei

Slide 29 - Open question

Noteer de juiste vorm van het volt.dw:
het (redden) kind

Slide 30 - Open question

Noteer de juiste vorm van het tegenwoordig deelwoord:
een (aarzelen) klant

Slide 31 - Open question

Noteer de juiste vorm van het tegenwoordig deelwoord:
de (gillen) kinderen

Slide 32 - Open question

Noteer de juiste vorm van het tegenwoordig deelwoord:
een (verklaren) onderzoek

Slide 33 - Open question

Welk woord is goed gespeld?
A
vwo-er
B
vwo'er
C
vwoer

Slide 34 - Quiz

Welk woord is goed gespeld?
A
saté
B
sate
C
satë

Slide 35 - Quiz

Welk woord is goed gespeld?
A
A4'tje
B
cliche
C
Dennis's rugzak
D
kopiën

Slide 36 - Quiz