Oefening grammatica en tekstbegrip 2B (1-4)
1. a. (eigen interpretatie). 1) Pan lijkt op een mens omdat hij armen, torso en het grootste gedeelte van zijn gezicht als een mens heeft; 2) Pan lijkt ook op een bok omdat hij bokkenpoten en hoorntjes heeft. Pan zag er dus nagenoeg hetzelfde uit als Silenus.
b. Een panfluit.
c. paniek
2. De lier.
3. Apollo, omdat hij de god van muziek is. Apollo moet dus wel als de beste muziek kunnen maken.
4. Omdat zowel Apollo als Pan het onderwerp zijn van certant. Er zijn dus meerdere personen onderwerp
van de handeling. Het werkwoord moet dus in het meervoud staan.
5. Midas heeft Apollo niet de overwinning geschonken.
6. Hij krijgt ezelsoren: aures eius in spatium trahit (r. 14).
7. Tmolus is de man links onder op de afbeelding. Pan zit aan de andere kant van Apollo. Hij houdt een
grote panfluit vast.
8. Midas (ezelsoren, staat rechts), Apollo (lier, naakt, zittend links van het midden), Pan (fluit, zittend
rechts van het midden), Tmolus (wijst naar Apollo, zit in het midden).