structurele (opbouw, tijd, perspectief, thema, motieven) , realistische (beschrijvingen, gebeurtenissen, omstandigheden of personen), vernieuwingsargumenten (origineel of uniek), morele (normen en waarden), emotivistische (gevoelens bij de lezer), intentionele (bedoeling) en stilistische (schrijfstijl: de woordkeus, het woordgebruik de zinsopbouw, het gebruik van stijlfiguren).