Spelling 5.5

Spelling 5.5
- Je kunt het tegenwoordig deelwoord spellen.
- Je kent de trappen van vergelijking.
- Je weet wanneer je als en dan gebruikt bij de trappen van vergelijking. 
1 / 23
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Spelling 5.5
- Je kunt het tegenwoordig deelwoord spellen.
- Je kent de trappen van vergelijking.
- Je weet wanneer je als en dan gebruikt bij de trappen van vergelijking. 

Slide 1 - Slide

Spelling 5.5 
Tegenwoordig deelwoord:
Een tegenwoordig deelwoord geeft aan dat een handeling nog niet voltooid is. 
Je vormt het tegenwoordig deelwoord op de volgende manier:
infinitief + d. 
disscusiërren - discussiërend / eten - etend / lachen - lachend. 

Slide 2 - Slide

Spelling 5.5
Bekijk het filmpje over het tegenwoordig deelwoord.

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Video

Spelling 5.5
Bijvoeglijk naamwoord:
een bijvoeglijk naamwoord staat altijd bij een zelfstandig naamwoord en voegt een kenmerk toe aan dat zelfstandig naamwoord. In veel gevallen plaats je een - e achter het bijvoeglijk naamwoord om de juiste vorm te maken. 
de voeding - de gezonde voeding.

Slide 5 - Slide

Spelling 5.5 
Stoffelijke bijvoeglijke naamwoorden:
Stoffelijke bijvoeglijke naamworden geven aan waarvan een zelfstandig naamwoord van is gemaakt. Je voegt - en toe om de juiste vorm te maken:
de gouden ring - het rieten dak - de wollen sjaal.

Slide 6 - Slide

Spelling 5.5
Bijvoeglijk naamwoord als tegenwoordig deelwoord:
Je gebruikt het tegenwoordig deelwoord als bijvoeglijk naamwoord. Om de juiste vorm te krijgen zet je een - e achter het tegenwoordig deelwoord.
De lachende leerlingen / de zingende koe / de schrijvende leerlingen. 

Slide 7 - Slide

Spelling 5.5 
Wanneer voor het bijvoeglijk naamwoord het woordje 'te' staat, gebruik je altijd het infinitief:
de te spelen wedstrijd / het te vieren feest.

Slide 8 - Slide

Spelling 5.5 
Wanneer je een voltooid deelwoord gebruikt als een bijvoeglijk naamwoord en je twijfelt over de juiste schrijfwijze: hanteer de regel: schrijf het bijvoeglijk naamwoord zo kort mogleijk op. Let er wel op dat de betekenis van het woord in stand blijft:

de gewonnen wedstrijd --> het kan niet zijn: de gewonen wedstrijd. 
Wel: de gezochte man / de uitgereikte medaille / het bezette pand.

Slide 9 - Slide

Spelling 5.5
EVEN OEFENEN!!
Hoe wordt het bijvoeglijk naamwoord geschreven??

Slide 10 - Slide

Job en Gijs kwamen (gieren) van de lach binnen.
A
gierent
B
gierend
C
gegierd

Slide 11 - Quiz

(Verrassen) door hun gedrag, keek de docent hen aan.
A
Verrast
B
Verrasd
C
Verast
D
Verrastend

Slide 12 - Quiz

Ook klasgenoten waren niet (voorbereiden) op deze entree.
A
voorbereidt
B
voorbereidend
C
voorbereid
D
voorberijdt

Slide 13 - Quiz

(Schudden) van het lachen, gingen beide heren zitten.
A
Schuddent
B
Schudden
C
Schuddend
D
Schudend

Slide 14 - Quiz

Toen ze weer waren (bedaren), werd de les (starten).
A
bedaart, gestarte
B
bedaard, gestart
C
bedard, gestarte

Slide 15 - Quiz

Hierdoor leerde de klas weer met (vernieuwen) energie.
A
hernieuwd
B
hernieuwt
C
hernieuwde
D
hernieuwden

Slide 16 - Quiz

Spelling 5.5
Bekijk het filmpje over het bijvoeglijk naamwoord.

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Video

Spelling 5.5
Trappen van vergelijking:
De trappen van vergelijking worden gebruikt om twee of meer zaken met elkaar te vergelijken. Er zijn drie trappen:
1) de stellende trap: geeft aan dat zaken gelijk of gelijkwaardig zijn.
2) de vergrotende trap: geeft aan dat zaken niet gelijk of gelijkwaardig zijn.
3) De overtreffende trap: geeft aan dat de ene zaak alle andere overtreft.

Slide 19 - Slide

Spelling 5.5
1) De stellende trap: Hij is net zo lui als ik ; bij de stellende trap gebruik je als.
2) De vergrotende trap: Hij is luier dan ik ; bij de vergrotende trap gebruik je dan.
3) De overtreffende trap: Hij is de luiste van de klas ; bij de overtreffende trap gebruik je geen als of dan

Slide 20 - Slide

Spelling 5.5
BVN             stellende trap      vergrotende trap     overtref. trap
hard            harder                      + er --> harder           + ste: hardste
gezond      gezond                    + er --< gezonder     + ste: gezondste
goed           goed                          beter                              beste

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Video

Spellingtoets
Maak 6.5.

Lees de theorie van alle hoofdstukken nog eens goed door. 

Slide 23 - Slide