This lesson contains 43 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
H20 Vermogensstructuur, risico en afdekking
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Slide
€1200 Lenen voor deze telefoon. In hoeveel tijd terug betalen?
A
6 maanden
B
1 jaar
C
2 jaar
D
5 jaar
Slide 3 - Quiz
Slide 4 - Slide
A
1 jaar
B
2 jaar
C
5 jaar
D
8 jaar
Slide 5 - Quiz
Leerdoelen
Je kunt uitleggen hoe de financiële structuur van een onderneming tot stand komt
Je kunt de financieringsregels uitleggen en beoordelen of een onderneming deze juist heeft toegepast
Je kunt het hefboomeffect uitleggen en berekenen
Je kunt uitleggen waarom ondernemingen off-balance financieringen aangaan en berekenen of dit een financieel voordelige keuze is
Je kunt het begrip solvabiliteit en het belang van een goede solvabiliteit uitleggen
Slide 6 - Slide
Slide 7 - Slide
Financiële structuur
Kapitaalstructuur
Vermogensstructuur
Proces
wat is de samenstelling van het benodigd kapitaal?
wat is de totale vermogens-behoefte?
welke soorten vermogen zijn beschikbaar?
Leidt tot vermogensstructuur
Slide 8 - Slide
Financiële structuur
Kapitaalstructuur
Vermogensstructuur
Doel: risico betalingsproblemen voorkomen
Hoe: kapitaal en vermogen op elkaar aan laten sluiten
Financieringsregels
Slide 9 - Slide
Hefbomen
Hefboom EV/VV: als lenen minder rente kost dan een investering aan rendement oplevert is het voordelig om maximaal te financieren.
Risico?
Als rendement achterblijft dan lopen de renteverplichtingen door en kunnen betalingsproblemen ontstaan
Slide 10 - Slide
Hefbomen
Hefboom constante kosten/ variabele kosten: een onderneming met veel vaste activa heeft vaak hogere constante kosten. Een kleine verandering in afzet heeft vaak onevenredig grote impact op winst. (zie voorbeeld 20.1)
Hoe kan een onderneming kosten verschuiven van constant naar variabel?
Slide 11 - Slide
Opgave 20.1 A/D + 20.2 maken
timer
12:00
Slide 12 - Slide
Opgave 20.1 A/D
Slide 13 - Slide
Opgave 20.2
Slide 14 - Slide
Opgave 20.2
Slide 15 - Slide
Stelling: De financiering van een machine kan het beste met Kort Vreemd Vermogen
A
Juist
B
Onjuist
Slide 16 - Quiz
De kapitaalstructuur van een bedrijf is:
A
de samenstelling van het vermogen
B
de samenstelling van de activa
Slide 17 - Quiz
De financiële structuur van een bedrijf is gelijk aan:
A
de vermogensbehoefte
B
soorten vermogen
C
de kapitaalstructuur
D
de kapitaalstructuur + de vermogensstructuur
Slide 18 - Quiz
Off-balance financiering
Doel: je kunt off-balance financiering beschrijven en er voorbeelden van noemen.
Off-balance financiering: beschikken over activa zonder dat je eigenaar bent. Je ziet de activa niet op de balans terug.
Slide 19 - Slide
Vormen off-balance "financiering":
Factoring: overdragen van vorderingen op debiteuren
Operationele Lease
Consignatievoorraad: de voorraden in het magazijn blijven eigendom van de leverancier tot aan verkoop of verbruik.
Cloudoplossingen: hard- en software niet kopen, maar uitbesteden en betalen naar gebruik
Slide 20 - Slide
Consignatievoorraad
Goederen zijn al geleverd aan de klant, maar zijn nog eigendom van de leverancier. Pas na verkoop worden de artikelen betaald. Er is een recht van retour.
- tijdschriften
- kranten
- jacuzzies
Slide 21 - Slide
Wanneer je je debiteuren 'doorverkoopt' dan noem je dit
A
sale-and-lease-back
B
factoring
C
consignatievoorraad
D
cloudoplossingen
Slide 22 - Quiz
Wat is consignatievoorraad?
A
Voorraad die bestemd is voor het productieproces
B
Voorraad die direct verkocht wordt
C
Voorraad die geen eigendom is van het bedrijf
D
Voorraad die vooruitbetaald is
Slide 23 - Quiz
Voorbeeld
Rentabiliteitswaarde: contante waarde van alle toekomstige winsten na belasting (rentabiliteitswaarde = winst na belasting / i)
Onderneming winst per jaar € 100.000, vereist rendement 8%
Rentabiliteitswaarde = 100.000/0,08 = € 1.250.000
Slide 24 - Slide
Waardeberekeningen van ondernemingen en projecten
Intrinsieke waarde: eigen vermogen onderneming
Liquidatiewaarde: wat is onderneming waard bij faillissement
Rentabiliteitswaarde: contante waarde van alle toekomstige winsten na belasting (rentabiliteitswaarde = winst na belasting / i)
Marktwaarde: subjectief
Discounted cashflow methode: netto contante waarde van de cashflows (netto winst + afschrijvingen) DC-waarde = jaarlijkse cashflow / i
Slide 25 - Slide
Voorbeeld
Rentabiliteitswaarde: contante waarde van alle toekomstige winsten na belasting (rentabiliteitswaarde = winst na belasting / i)
Discounted cashflow methode: netto contante waarde van de cashflows (netto winst + afschrijvingen) DC-waarde = jaarlijkse cashflow / i
Berekeningen toe te passen bij jaarlijks gelijke bedragen; anders iedere winst/CF apart contant maken
Wat is meestal hoger winst na belasting of jaarlijkse cashflow?
Twee nieuwe begrippen: ijzeren voorraad en debiteurenkern
Zelftoets Z 20.2 maken en bespreken (12 min)
Volgende week
Slide 32 - Slide
Terugblik vorige les
Financiële structuur
Financieringsregels
Twee soorten hefboomeffect
Off-balance financieringen
Solvabiliteit
Rentabiliteit (rentabiliteitswaarde)
Cashflow (discounted cashflow methode)
Marktwaarde
Intrinsieke waarde
Liquidatiewaarde
Slide 33 - Slide
Huiswerk opgave 20.6 en 20.7
Nakijken
Slide 34 - Slide
Opgave 20.6
a. Verkopen op rekening = 0,7 x 3.600.000 = € 2.520.000
b. Factoorkosten = 0,02 x 0,8 x 2.520.000 = € 40.320
c. Verschil = 40.320 - 36.000 - 0,01 x 0,8 x 2.520.00 = - € 15.840 (voordeel)
d. Liquide middelen zijn sneller beschikbaar
Slide 35 - Slide
Opgave 20.7
a. Leasekosten = 150.000 x 1,09^-1 + 100.000 x 1,09^-2 + 75.000 x 1,09^-3 + 50.000 x 1,09^-4 = € 315.118. Dit is meer dan de koopsom van € 300.000 dus Stolse BV kiest voor koop
b. Onvoldoende vermogen beschikbaar of niet mogelijk om te lenen