Lesweek 16 en 17 herhalingen

Persoonlijke verzorging
                      W2
Lesweek 17
1 / 48
next
Slide 1: Slide
WelzijnMBOStudiejaar 4

This lesson contains 48 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Persoonlijke verzorging
                      W2
Lesweek 17

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

HERHALINGS LES

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Wat is incubatietijd?
A
De tijd tussen uitbreken van de ziekteverschijnselen en herstel van de ziekte.
B
De tijd tussen besmetting en uitbreken van de ziekteverschijnselen
C
De tijd tussen besmetting en infectie.

Slide 3 - Quiz

This item has no instructions

Wat is de betekenis van de volgende ziektes?
Chronische ziekte
Degeneratieve ziekte
Auto-immuunziekte
Progressieve ziekte
Een ziekte waarvan de symptomen steeds erger worden; je krijgt er steeds meer last van.
Een ziekte die ontstaat doordat het eigen afweersysteem de lichaamscellen kapotmaakt.
Een ziekte die meestal niet overgaat en die niet verslechtert of verbetert. Je moet ermee leren omgaan.
Een ziekte die ontstaat doordat de kwaliteit van het weefsel achteruit gaat, bijvoorbeeld door ouderdom of een voedingsstoornis.

Slide 4 - Drag question

This item has no instructions

Sleep het juiste woord naar de juiste betekenis
Ziekteverwekkers dringen het lichaam binnen.
Het lichaam reageert op de ziekteverwekkers en gaat 'in de aanval'
Ziekteverwekkers hebben zich voldoende vermenigvuldigd om het lichaam ziek te maken.
Besmetting
Infectie
Ontsteking

Slide 5 - Drag question

This item has no instructions

Wat zijn micro organisme?

Slide 6 - Open question

This item has no instructions

Welke cellen worden niet meer aangemaakt als ze afgestorven zijn?
A
Botcellen
B
Darmcellen
C
Zenuwcellen
D
Huidcellen

Slide 7 - Quiz

This item has no instructions

Wat doet de celkern?
A
De celkern zorgt voor de aanmaak van eiwitten
B
In de celkern zit het DNA opgeslagen
C
De celkern zorgt voor de energievoorziening van de cel.

Slide 8 - Quiz

This item has no instructions

Welke functie heeft het skelet NIET
A
Maakt hormonen aan.
B
Maakt bloedcellen aan.
C
Het lichaam stevigheid en vorm geven
D
Aanhechtingsplaats voor spieren

Slide 9 - Quiz

This item has no instructions

Wat voor soort gewricht zit er in je heup?
A
Kogelgewricht
B
Scharniergewricht
C
Zadelgewricht
D
Rolgewricht

Slide 10 - Quiz

This item has no instructions

Hoe zijn de ribben verbonden met het borstbeen?
A
Met gewrichten
B
Met een naadverbinding
C
Met kraakbeen
D
Ze hebben geen verbinding

Slide 11 - Quiz

This item has no instructions

Wat hoort bij elkaar?
Tonus
Onwillekeurige spier
Antogonisten
Spieren met een tegengestelde werking
Mate van spanning in de spieren
Mijn wil heeft geen invloed op het functioneren van de spier

Slide 12 - Drag question

This item has no instructions

Wat is geen functie van een spier?
A
Bescherming
B
Stevigheid
C
Warmteproductie
D
Maakt bewegen mogelijk

Slide 13 - Quiz

This item has no instructions

In welk gewricht ontstaan meestal als eerste ontstekingen bij reuma?
A
Heupgewricht.
B
Gewrichten van de vingers.
C
Schoudergewricht.
D
Gewrichtjes tussen de wervels.

Slide 14 - Quiz

This item has no instructions

Welke beschrijving hoort bij welke aandoening?
Osteoporose
Spieratrofie
Artrose
Hernia
Vermindering van spierweefsel
Botontkalking
Gewrichtsslijtage
Beschadiging van een tussenwervelschijf

Slide 15 - Drag question

This item has no instructions

Welke smaak proef je bij
groen?
A
Bitter
B
Zout
C
Zuur
D
Zoet

Slide 16 - Quiz

Bitter: paars
Blauw: ZOut
Rood: Zoet
Als je last hebt van tinnitus, waar heb je dan last van?
A
Oogproblemen
B
Ontsteking aan mond
C
Oorsuizen
D
Bloedarmoede

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions

Verworven doofheid ontstaat door letsel of ziekte van de cliënt?
A
Waar
B
Niet waar

Slide 18 - Quiz

This item has no instructions

Waar ligt je gehoorzintuig?
A
Slakkenhuis
B
Trommelvlies
C
Evenwichtsorgaan
D
Gehoorbeentjes

Slide 19 - Quiz

This item has no instructions

Wat sluit de luchtpijp af tijdens het slikken. Dat voorkomt dat er voedsel in de luchtpijp komt?
A
Strotklepje
B
Huig
C
Longklepje

Slide 20 - Quiz

This item has no instructions

Waar in de luchtwegen wordt de ingeademde zuurstof aan het bloed overgedragen?
A
In de luchtpijp
B
In de bronchiën
C
In de longblaasjes

Slide 21 - Quiz

This item has no instructions

In welk deel van het spijsverteringsstelsel wordt bij diarree het vocht niet goed opgenomen in het lichaam?
A
Slokdarm
B
Endeldarm
C
Dikke darm
D
Dunne darm

Slide 22 - Quiz

This item has no instructions

Wat zijn de functies van de organen uit het spijsverteringsstelsel?
Mond
Slokdarm
Maag
Dunne darm
Dikke darm
Endeldarm
opname van voedingsstoffen
afvoeren van voedingsresten
vervoeren
opname van water en zouten
verteren
kauwen

Slide 23 - Drag question

This item has no instructions

Waar gaat het bloed in de kleine bloedsomloop heen?
A
Longen
B
Darmen
C
Nieren
D
Kleine teen

Slide 24 - Quiz

This item has no instructions

Aan het eind van de kleine bloedsomloop is het bloed ......
A
Zuurstofrijk
B
Zuurstofarm

Slide 25 - Quiz

This item has no instructions

Wat is de functie van de witte bloedcellen?
A
Vervoert zuurstof
B
Functie bij de afweer
C
Helpt bij bloedstolling

Slide 26 - Quiz

This item has no instructions

Een blaasontsteking wordt veroorzaakt door een virus?
A
Waar
B
Niet waar

Slide 27 - Quiz

Niet waar.
Een blaasontsteking wordt door bacteriën veroorzaakt. Vaak gaat het om een bacteriesoort die vooral in de darm leeft, maar ook rond de plasbuis voorkomt. Het gaat meestal om de E. coli-bacterie. Bacteriën komen via de plasbuis de blaas binnen, waar ze zich hechten aan de blaaswand en die gaat ontsteken. 
Vrouwen kunnen sneller last krijgen van een blaasontsteking?
A
Waar
B
Niet waar

Slide 28 - Quiz

Vrouwen hebben vaker een blaasontsteking dan mannen, omdat de plasbuis van vrouwen korter is dan die van mannen.
Perifeer zenuwstelsel bestaat uit de hersenen en het ruggenmerg.

A
Waar
B
Niet waar

Slide 29 - Quiz

bestaat uit sensorische en motorische zenuwen:
Zet de functie bij het juiste begrip
De hersenstam
De grote hersenen
De tussenhersenen
De kleine hersenen
sturen voortdurend alle boodschappen naar de spiervezels bij.
regelt alle basale lichaamsfuncties.
stellen ons in staat om bewust na te denken over de informatie die binnenkomt.
dienen voor de verwerking van binnenkomende informatie.

Slide 30 - Drag question

This item has no instructions

Welke voorbeelden horen bij welke stoornis?
van motorische stoornissen.
van psychische stoornissen.
van sensorische stoornissen.
van coördinatiestoornissen.
Evenwichtsproblemen en duizeligheid zijn voorbeelden
Krampen, tremoren en stijfheid zijn voorbeelden
Angst, lusteloosheid en stemmingswisselingen zijn voorbeelden
Tintelingen, pijn en wazig zien zijn voorbeelden

Slide 31 - Drag question

This item has no instructions

Insuline wordt aangemaakt in je alvleesklier?
A
Waar
B
Niet waar

Slide 32 - Quiz

This item has no instructions

Waar wordt adrenaline aangemaakt?
A
Geslachtsklieren.
B
Schildklier.
C
Bijniermerg.
D
Alvleesklier.

Slide 33 - Quiz

This item has no instructions

Wat is een dwarslaesie?
A
Uitval verschijnselen
B
Een hersen beschadiging
C
Halfzijdige verlamming
D
Beschadiging van het ruggenmerg

Slide 34 - Quiz

This item has no instructions

Marieke is een vrouw van 25 jaar. Op haar 12e kreeg ze een ernstig autorongeluk en raakte daarbij volledig blind en spastisch.
Welke beperking(en) heeft Marieke opgelopen tijdens dit ongeluk?
Spraak- en taalstoornis
Zintuigelijke beperking
Orgaanbeperking
Motorische beperking
Waar
Waar
Niet waar
Niet waar

Slide 35 - Drag question

This item has no instructions

Iemand met afasie begrijpt niet wat je tegen hem zegt. Hoe kun je je dan begrijpbaarder maken? Let op zijn meerdere antwoorden goed
A
Door hard te praten.
B
Door tekeningen te gebruiken.
C
Door gebaren te gebruiken.
D
Door enkele keren te herhalen wat je zegt.

Slide 36 - Quiz

This item has no instructions

Sleep de juiste betekenis naar het woord
Stoornis
Handicap
Beperking
Aandoening
Een bepaalde menselijke activiteit is moeilijk of onmogelijk uit te voeren.
Het ontbreken van een orgaan- of lichaamsfunctie.

Iedere afwijking van de gezonde toestand van lichaam of geest.
Verlies van mogelijkheden om op een normale wijze deel nemen aan maatschappelijk verkeer.

Slide 37 - Drag question

This item has no instructions

Welke uitspraak over hulpmiddelen bij beperkingen is NIET juist?
A
Picto's zijn een voorbeeld van een communicatiehulpmiddel.
B
Door het gebruik van hulpmiddelen bevorder je de zelfstandigheid van de cliënt.
C
Met een hulpmiddel kun je een beperking altijd volledig compenseren.

Slide 38 - Quiz

This item has no instructions

Op welk gebied zijn mensen met een verstandelijke beperking beperkt?
Ze hebben een beperking in het intellectueel functioneren.
Ze hebben een beperking in het lichamelijk functioneren.
Ze hebben een achterstand in de seksuele ontwikkeling.
Ze hebben een beperking in het aanpassingsvermogen.
Ze hebben een achterstand in de motorische ontwikkeling.
Waar
Waar
Niet waar
Niet waar
Niet waar

Slide 39 - Drag question

This item has no instructions

Welke functie past bij welke omschrijving?
Sociale functie
Psychische functie
Lichamelijke functie
Voorkomen dat ziektekiemen en schadelijke bacteriën een kans krijgen.
Voorkomen dat je onaangenaam ruikt waardoor mensen niet met je omgaan.
Je voelt je prettiger en zekerder.

Slide 40 - Drag question

This item has no instructions

Welke omschrijving hoort bij welk deel van de huid?
Kiemlaag
Hoornlaag
Lederhuid
Onderhuids bindweefsel
Opperhuid
Verouderde cellen worden afgestoten
Losmazig weefsel voor een groot deel gevuld met vet
Zorgt voor vernieuwing van de huid; in deze laag zitten pigmentkorrels
Bestaat uit hoornlaag en kiemlaag
Bindweefselcellen met veel elastische vezels; bevat veel bloedvaten, zenuwen, zweetklieren, haren, talgklieren

Slide 41 - Drag question

This item has no instructions

Wat betekend ADL?

Slide 42 - Open question

This item has no instructions

Welke omschrijving hoort bij welk begrip?
Zelfstandigheid
Zelfzorgtekort
Zelfredzaamheid
Mate waarin de cliënt in staat is voor zichzelf te zorgen
Je kunt jezelf redden, hebt inzicht en kunt beslissingen nemen
Iemand kan niet op eigen kracht voor zichzelf zorgen

Slide 43 - Drag question

This item has no instructions

Welke omschrijving hoort bij welk begrip?
BMI
Anorexia nervosa
Obesitas
Extreem overgewicht
Persoon heeft een extreme angst om dik te worden/ vervormd zelfbeeld
Te veel wegen ten opzichte van je lengte

Slide 44 - Drag question

This item has no instructions

Lichamelijke beperkingen: 
  • motorische beperkingen: er is sprake van bewegingsbeperkingen, zoals bij verlamming, spasticiteit; 
  • zintuiglijke beperkingen: het gehoor of gezichtsvermogen is beperkt, zoals bij iemand die doof of blind is;
  • orgaanbeperkingen: een bepaald orgaan functioneert beperkt of helemaal niet, zoals bij astma en andere longaandoeningen of bij nierpatiënten;
  • spraak- en taalstoornissen: er zijn problemen met de uitspraak van woorden of het begrijpen of uiten van taal, zoals bij stotteren of afasie.


Beperkingen op lichamelijk gebied kunnen aangeboren en niet-aangeboren zijn.

Slide 45 - Slide

This item has no instructions

Slide 46 - Slide

This item has no instructions

Slide 47 - Slide

Deze organen spelen allemaal een rol bij onze spijsvertering
Het hart
LET OP: Kijk goed waar de kamers en de boezems zitten!

Slide 48 - Slide

This item has no instructions