This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.
m v o mv
1e der die das die
4e den die das die
Stap 1: Staat er "es gibt" in de zin
Nee? Stap 2
Stap 2: Staat er een voorzetsel in?
Nee? Stap 3
Stap 3: Ontleden
1e naamval = onderwerp (hij)
4e naamval = lijdend voorwerp (hem)
Met de 1e naamval
De voorgaande persoonlijke voornaamwoorden ken je van het vervoegen van werkwoorden. Dit zijn de persoonlijke voornaamwoorden met de 1e naamval.
We kennen ze ook met de 4e naamval.
wir unsihr euchsie sieSie Sie