Zinsontleding en woordbenoeming

Welke soorten zinsdelen ken je?
1 / 25
next
Slide 1: Mind map
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Welke soorten zinsdelen ken je?

Slide 1 - Mind map

Welk zinsdeel zoek je als eerste?
A
Onderwerp
B
Persoonsvorm
C
Zelfstandig naamwoord
D
Lidwoord

Slide 2 - Quiz

Hoe vind je de persoonsvorm in een zin?

Slide 3 - Open question

Alle werkwoorden in de zin noem je samen:
A
het onderwerp
B
het naamwoordelijk gezegde
C
het werkwoordelijk gezegde
D
het werkend voorwerp

Slide 4 - Quiz

Het antwoord op de vraag:
wie / wat + gezegde is het......
A
onderwerp
B
werkwoordelijk gezegde
C
lijdend voorwerp
D
meewerkend voorwerp

Slide 5 - Quiz


In welke zin staan precies drie werkwoorden?
A
De vliegen vliegen achter vliegen aan.
B
De reiziger zal met de trein gaan reizen.
C
In de mediatheek staan veel computers.
D
Misschien moeten wij verhuizen.

Slide 6 - Quiz

fietst
A
persoonsvorm
B
voltooid deelwoord

Slide 7 - Quiz


Wat is het onderwerp in deze zin?

Het bekende Nederlandse televisieprogramma van John de Mol bestaat al meer dan vijf jaar.
A
meer dan vijf jaar
B
Het bekende Nederlandse televisieprogramma
C
Het bekende Nederlandse televisieprogramma van John
D
Het bekende Nederlandse televisieprogramma van John de Mol

Slide 8 - Quiz

Welke lidwoorden zijn er?

Slide 9 - Open question

Wat weet je nog van het ZELFSTANDIG NAAMWOORD (ZN)?

Slide 10 - Open question

Wat is een bijvoeglijk naamwoord?

Slide 11 - Open question

Waar staat het bijvoeglijk naamwoord meestal?
A
achter het zelfstandig naamwoord
B
voor het zelfstandig naamwoord

Slide 12 - Quiz

VOLTOOID DEELWOORD

VB: Het vliegtuig is op Schiphol geland. 

pv= is

vd= geland


VB: Robin heeft geen straf gekregen.

pv=heeft

vd=gekregen

Slide 13 - Slide

Verander de zin zodat er een voltooid deelwoord in zit:
De buurman kocht een nieuwe motor.

Slide 14 - Open question

Onvoltooid deelwoord
  • Je maakt het onvoltooid deelwoord door achter het hele werkwoord een -d te zetten.

Slide 15 - Slide

Voorbeeld in een zin
  • Op de foto staat een huilend kind.
  • De lachende vrouw.
  • Rillend van de kou.
  • Lopend naar huis.


Slide 16 - Slide

Het onvoltooid deelwoord

Een onvoltooid deelwoord kun je net als

het voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord gebruiken:


Een lachende vrouw.

De gillende kinderen.

De huilende man.

Slide 17 - Slide

verdeel de zin in zinsdelen
benoem de PV
Benoem het wwg
benoem het OW





Als je squash speelt, moet je je goed concentreren op de bal.

Slide 18 - Slide

Neem de zin over en gebruik leestekens.

De verkoopster vroeg Heeft u er misschien tien cent bij

Slide 19 - Open question

Voorzetsel invullen:
Onderzoek doen.....iets

Slide 20 - Open question

Voorzetsel invullen:
De hand ...... het hoofd houden.

Slide 21 - Open question

Voorzetsel invullen:
Iemand .... de vodden zitten.

Slide 22 - Open question

De stam van branden is...
A
brandt
B
brant
C
brand
D
brandd

Slide 23 - Quiz

Hij is vorig jaar ______ (verhuizen) naar Groningen.
A
verhuisd
B
verhuist

Slide 24 - Quiz

Schrijf de zin over, zet hoofdletters:
waarom gaan jullie naar corsica en niet naar malta?

Slide 25 - Open question