‘Attila, de leider van de Hunnen, was heel machtig. Zijn leger bestond uit wel 500.000 man. Hij was heel trots. Als hij praatte, rolde hij met zijn ogen en zijn stem was hard. Hij was niet groot, maar had een brede borst en een groot hoofd. Zijn ogen waren klein, in zijn dunne baard zaten grijze haren en hij had een platte neus.
Iedereen was bang voor hem. De wildste verhalen hoorde je, over hoe hard, gewelddadig en wreed hij was. Hij had veel vrouwen en paleizen. Maar meestal leefde hij in een tent, bij zijn leger.'
Naar: een tekst van Priscus, 5e eeuw.