This lesson contains 48 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Items in this lesson
mitochondriën en chloroplasten;
Slide 1 - Slide
Onderdelen in een cel zijn: 1) ribosomen 2) leukoplast 3) celwand 4) grote vacuolen Welke onderdelen komen alleen voor in plantaardige cellen?
A
Alleen 2 en 3
B
1, 2, 3 en 4
C
Alleen 2, 3 en 4
D
Alleen 3
Slide 2 - Quiz
Welke twee organellen zijn betrokken bij de eiwitsynthese in het cytoplasma?
A
Ribosomen, ER en Celmembraan
B
Ribosomen en chloroplasten
C
Plastiden
D
Ribosomen en ER
Slide 3 - Quiz
Waar vindt verbranding plaats?
A
In onderdeel B
B
In onderdeel E
C
In onderdeel F
D
In onderdeel B, E en F
Slide 4 - Quiz
Wat is de functie van de celkern?
A
Stevigheid
B
Wateropslag regelen
C
Opslag van DNA
D
Alle celorganellen op hun plek houden
Slide 5 - Quiz
Wat is de juiste richting van diffusie?
A
A
B
B
Slide 6 - Quiz
Diffusie en osmose zijn een vorm van....
A
actief transport
B
passief transport
C
beide zijn mogelijke
D
geen van beide
Slide 7 - Quiz
In de kieuwen van een vis vindt gaswisseling plaats door diffusie. Welke uitspraak over diffusie is juist?
A
Bij diffusie stroomt zuurstof van een lage naar een hoge concentratie.
B
Bij diffusie stroomt zuurstof van een hoge naar een lage concentratie.
C
Bij diffusie stroomt zuurstof van het bloed in de kieuw naar het water.
D
Diffusie vindt plaats in de kieuwboog.
Slide 8 - Quiz
Endosymbiose theorie
Slide 9 - Slide
Eukaryoten en endosymbiose
Endosymbiose theorie: prokaryoten als organellen
mitochondrion: verbeterde dissimilatie (afbraak van suiker)
chloroplast (cyanobacterie): assimilatie (productie van suiker)
Slide 10 - Slide
Mitochondriën
Nr 9 zijn de mitochondriën.
Ze leveren energie aan de cel.
Actieve cellen hebben dus meer mitochondriën (bv. spiercellen)
Slide 11 - Slide
mtDNA
Mitochondriën overgedragen via moeder (bijna altijd)
Slide 12 - Slide
Verbranding
Energie uit glucose → in mitochondriën
Hoe meer energie een cel nodig heeft, hoe meer mitochondriën het heeft
(vb. spiercel)
Slide 13 - Slide
Aerobe dissimilatie
Vier fasen waarin glucose wordt afgebroken:
Glycolyse - cytoplasma
Productie acetyl-coA -
Citroenzuurcyclus -
Oxidatieve fosforylering -
mitochondriën: matrix
mitochondriën: binnenste membraan
mitochondriën: matrix
Slide 14 - Slide
de vorming van ATP
functie ATP: energiedrager
To
Slide 15 - Slide
chloroplast v.s. mitochondriën
Slide 16 - Slide
Elke chloroplast is omgeven door een buiten- en binnenmembraan.
Een chloroplast heeft eigen DNA.
Lichtreactie: in de membranen van de thylakoïden.
Donkerreactie: in het stroma (= cytoplasma van de chloroplasten).
Slide 17 - Slide
chloroplasten
bladgroenkorrels=chloroplasten
in deze korrels liggen fotosynthetische pigmenten zoals chlorofyl.
Slide 18 - Slide
Plastiden
Chromoplast: kleurstofkorrel
Chloroplast: bladgroenkorrel - fotosynthese
Leukoplast: Opslag
Amyloplast: zetmeel
Elaioplast: olie
Proteïnoplast: eiwit
Overgang van één naar ander mogelijk
(bijv. rijpen banaan)
Slide 19 - Slide
Waardoor is het verstandig bij afwijkingen in mitochondriën alleen jongens te krijgen?
A
Jongens krijgen mitochondriën van vader
B
Jongens krijgen de mitochondriën van moeder
C
Bij hun nakomelingen mixen de mitochondriën
D
Een jongen geeft mitochondriën niet door, een meisje wel
Slide 20 - Quiz
Chromoplasten komen voor bij...
A
Dierlijke cellen
B
Plantencellen
C
Zowel dierlijke als plantencellen
D
Geen van de antwoorden is goed
Slide 21 - Quiz
Wat zijn argumenten voor de endosymbiosetheorie? (Meer dan 1 antwoord mogelijk)
A
Mitochondriën en chloroplasten hebben eigen DNA
B
Mitochondriën en chloroplasten delen zoals bacteriën.
C
Mitochondriën en chloroplasten hebben bacterieel DNA
D
Mitochondriën en chloroplasten delen niet.
Slide 22 - Quiz
Welke organellen zorgen voor de eiwitsynthese?
A
Ribosomen
B
mitochondriën
C
Plastiden
D
ER
Slide 23 - Quiz
Wat is onderdeel B?
A
Bladgroenkorrel
B
Ribosoom
C
Celkern
D
Mitochondrium
Slide 24 - Quiz
Wat is onderdeel E?
A
Ruw endoplasmatisch reticulum
B
Glad endoplasmatisch reticulum
C
Golgisysteem
D
Transportblaasje
Slide 25 - Quiz
Waar vindt verbranding plaats?
A
In onderdeel B
B
In onderdeel E
C
In onderdeel F
D
In onderdeel B, E en F
Slide 26 - Quiz
Welke organellen zijn betrokken bij de eiwitsynthese?
A
Onderdeel B
B
Onderdeel E
C
Onderdeel F
D
Onderdeel E en F
Slide 27 - Quiz
Op een bepaald chromosoom ligt het gen voor het enzym mono-amine-oxydase-A (MAO-A). Dit enzym speelt een rol bij de normale afbraak van neurotransmitters, stoffen in de hersenen die de prikkeloverdracht tussen zenuwcellen verzorgen. Er bestaat een genetisch defect dat de productie van het enzym MAO-A ontregelt. Gevolg daarvan zou zijn dat de stofwisseling van de neurotransmitters als serotonine, dopamine en noradrenaline in de hersenen verstoord is geraakt. Dit heeft weer tot gevolg dat er agressief gedrag optreedt. Dit agressieve gedrag treedt voornamelijk bij mannen op. Biochemisch onderzoek bij drie onderzochte mannen leverde inderdaad bewijs voor een verstoorde neurotransmitter-huishouding.
Een gen is een drager van erfelijke informatie. Waarvan is een gen de code?
A
Een eiwit
B
DNA
C
RNA
D
Een aminozuur
Slide 28 - Quiz
In een plantencel kunnen de volgende onderdelen voorkomen: 1 chloroplasten 2 leukoplasten 3 chromoplasten 4 vacuolen Welke van deze onderdelen kunnen de rode kleur geven aan een plant?
A
Alleen 3
B
Alleen 3 en 4
C
Alleen 1, 2 en 3
D
Alleen 4
Slide 29 - Quiz
Hiernaast staat schematisch een cel afgebeeld. Wat is het hoofdbestanddeel van 7?
A
Fosfolipiden
B
Eiwitten
C
Koolhydraten
Slide 30 - Quiz
Welke twee organellen zijn betrokken bij de eiwitsynthese in het cytoplasma?
A
Ribosomen, ER en Celmembraan
B
Ribosomen en chloroplasten
C
Plastiden
D
Ribosomen en ER
Slide 31 - Quiz
Uit onderzoek aan een cel, die in het midden van een plantenwortel zat, blijkt dat hij veel plastiden bevat. Welke plastiden zullen dat zeer waarschijnlijk zijn geweest?
A
Chloroplasten en leukoplasten
B
Chloroplasten en chromoplasten
C
Chloroplasten, chromoplasten en leukoplasten
D
Alleen amyloplasten (zetmeelkorrels)
Slide 32 - Quiz
Tijdens diepe slaap worden eiwitten in zenuwcellen aangemaakt. Welk organel zorgt of welke organellen zorgen voor transport van deze eiwitten in een zenuwcel?
A
de ribosomen
B
de mitochondriën
C
Het ER (endoplasmatisch reticulum)
D
de chromosomen
Slide 33 - Quiz
De stoffen die een mitochondrium gebruikt voor het uitoefenen van zijn functie zijn:
A
Water en zuurstof
B
Zuurstof
C
Water, zuurstof en glucose
D
Glucose en zuurstof
Slide 34 - Quiz
Waar wordt de intercellulaire ruimte voor gebruikt?
A
Voor de stofwisselingsprocessen
B
Voor het transport van water
C
Voor de stevigheid
D
Voor het transport van gassen
Slide 35 - Quiz
Onderdelen in een cel zijn: 1) ribosomen 2) leukoplast 3) celwand 4) grote vacuolen Welke onderdelen komen alleen voor in plantaardige cellen?
A
Alleen 2 en 3
B
1, 2, 3 en 4
C
Alleen 2, 3 en 4
D
Alleen 3
Slide 36 - Quiz
Hiernaast staat een celmembraan schematisch getekend. Op welke plaats bevinden zich transportenzymen?
A
1
B
3
C
4
D
5
Slide 37 - Quiz
Slide 38 - Video
A
chloroplast naar amyloplast
B
chromoplast naar chloroplast
C
chloroplast naar chromoplast
D
amyloplast naar chromoplast
Slide 39 - Quiz
A
chloroplast naar amyloplast
B
chromoplast naar chloroplast
C
chloroplast naar chromoplast
D
amyloplast naar chloroplast
Slide 40 - Quiz
Een wortel is oranje. De delen die boven de grond uitkomen zijn groen. Hierbij gaat de ene soort korrel (A) over in een andere soort korrel (B). Welke korrel is A en welke is B?
A
A: Chromoplast
B: Leukoplast
B
A: Leukoplast
B: Chloroplast
C
A: Chloroplast
B: Chromoplast
D
A: Chromoplast
B: Chloroplast
Slide 41 - Quiz
32. Waarom hebben zaadcellen en spiercellen meer mitochondriën dan andere lichaamscellen?
A
omdat ze lui zijn
B
omdat ze veel energie nodig hebben om te functioneren, en mitochondriën maken energie vrij
C
omdat ze veel vetten gebruiken en die zitten in de mitochondriën opgeslagen.
D
dat geeft zo'n leuke groene kleur aan deze cellen.
Slide 42 - Quiz
Bladgroenkorrels:
A
eiwit producerende organellen
B
lysosomen met hormonen erin.
C
beschermers van het DNA
D
zetten licht, CO2 en water om in O2 en glucose
Slide 43 - Quiz
Wat heeft een plantaardige cel wel wat een dierlijke cel niet heeft?
A
celkern, plastiden en chromosomen
B
cytoplasma, vacuole en celwand
C
celmembraan, bladgroenkorrels en celwand
D
vacuole, plastiden en celwand
Slide 44 - Quiz
Welk organel bestaat uit een dubbelde fosfolipide-laag?
A
Celwand
B
Celmembraan
C
Cytoplasma
D
Kernplasma
Slide 45 - Quiz
Wat is de functie van het golgi-systeem in de cel?
A
zorgt voor intracellulaire vertering
B
produceren van eiwitten
C
vorm geven aan eiwitten en het verpakken van eiwitten in blaasjes
D
vervoeren van eiwitten door de cel
Slide 46 - Quiz
Wat is de functie van een lysosoom in de cel?
A
zorgt voor intracellulaire vertering
B
drager van erfelijke eigenschappen
C
vervormen van eiwitten
D
transporteren van stoffen in de cel
Slide 47 - Quiz
Als appels rijp worden, verandert de schil van kleur. Welke verandering in de plastiden is hiervan de oorzaak?
A
bladgroenkorrels zijn overgegaan in kleurstofkorrels
B
bladgroenkorrels zijn overgegaan in zetmeelkorrels
C
kleurstofkorrels zijn overgegaan in zetmeelkorrels
D
zetmeelkorrels zijn overgegaan in kleurstofkorrels.