Engels Unit 4 Eng-NL & NL-Eng

Engels Unit 4
1 / 28
next
Slide 1: Slide
EngelsBasisschoolGroep 6

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Engels Unit 4

Slide 1 - Slide

Het westen
A
north
B
east
C
south
D
west

Slide 2 - Quiz

reizen
A
to ask the way
B
to depart
C
trip
D
to travel

Slide 3 - Quiz

de weg vragen
A
to depart
B
to travel
C
to ask the way
D
on foot

Slide 4 - Quiz

taxichauffeur
A
by car
B
taxi driver
C
crowded
D
railway station

Slide 5 - Quiz

langzaam
A
quickly
B
fast
C
slowly
D
second

Slide 6 - Quiz

perron
A
railway station
B
platform
C
by train
D
address

Slide 7 - Quiz

treinstation
A
taxi driver
B
to depart
C
by train
D
railway station

Slide 8 - Quiz

het noorden
A
north
B
east
C
south
D
west

Slide 9 - Quiz

laat
A
trip
B
early
C
quickly
D
late

Slide 10 - Quiz

eerst(e)
A
second
B
third
C
first
D
fourth

Slide 11 - Quiz

het oosten
A
north
B
east
C
south
D
west

Slide 12 - Quiz

met de auto
A
by car
B
by plane
C
by train
D
by bicycle

Slide 13 - Quiz

met de boot
A
by bicycle
B
by boat
C
by bus
D
by train

Slide 14 - Quiz

adres
A
city
B
address
C
east
D
meter

Slide 15 - Quiz

by bicycle
A
met de fiets
B
met de trein
C
met de boot
D
met de fiets

Slide 16 - Quiz

by bus
A
met de auto
B
met de bus
C
met het vliegtuig
D
met de trein

Slide 17 - Quiz

by plane
A
met de auto
B
met de boot
C
met het vliegtuig
D
met de fiets

Slide 18 - Quiz

crowded
A
vol
B
het oosten
C
druk met mensen
D
met de auto

Slide 19 - Quiz

fast
A
lopend
B
haast hebben
C
langzaam
D
snel

Slide 20 - Quiz

in a hurry
A
snel
B
haast hebben
C
met de fiets
D
met het vliegtuig

Slide 21 - Quiz

on foot
A
te voet
B
met de boot
C
met de fiets
D
meter

Slide 22 - Quiz

quickly
A
haast hebben
B
langzaam
C
vlug
D
snel

Slide 23 - Quiz

second
A
seconde
B
tweede
C
derde
D
snel

Slide 24 - Quiz

south
A
het noorden
B
het oosten
C
het zuiden
D
het westen

Slide 25 - Quiz

ticket
A
reis
B
kaartje
C
meter
D
druk met mensen

Slide 26 - Quiz

to depart
A
treinstation
B
perron
C
vertrekken
D
de weg vragen

Slide 27 - Quiz

trip
A
reis
B
kaartje
C
snel
D
laat

Slide 28 - Quiz