H11 Voortplanting

H11 Voortplanting
Geslachtsorganen
Hormonen
Zwangerschap voorkomen
Zwagerschap 
Bevalling
1 / 28
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 20 min

Items in this lesson

H11 Voortplanting
Geslachtsorganen
Hormonen
Zwangerschap voorkomen
Zwagerschap 
Bevalling

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Meiose is ...
A
Gewone celdeling voor vermeerdering van cellen
B
Gewone celdeling voor de vorming van geslachtscellen
C
Reductiedeling voor de vermeerdering van cellen
D
Reductiedeling voor de vorming van geslachtscellen

Slide 4 - Quiz

In welk deel van het mannelijk geslachtsorgaan worden zaadcellen gemaakt?
A
Teelballen
B
Bijballen
C
Zaadblaasjes
D
Prostaat

Slide 5 - Quiz

De Teelballen kunnen testosteron maken. Welke invloed heeft dit hormoon?
A
Er ontstaan primaire geslachtskenmerken, zoals baardgroei
B
Er ontstaan secundaire geslachtskenmerken, zoals baardgroei
C
Er ontstaan primaire geslachtskenmerken zoals een penis
D
Er ontstaan secundaire geslachtskenmerken zoals een penis

Slide 6 - Quiz

Waaruit bestaat sperma?

Slide 7 - Open question

Welke weg leggenzaadcellen af door het mannelijke geslachtsorgaan?
A
Teelballen - zaadleider - bijballen- urineleider - prostaat - penis
B
Bijballen- teelballen - eileider - prostaat - urinebuis
C
Teelballen - bijballen - urineleider - prostaat - penis
D
Teelballen - bijballen - zaadleider - prostaat - urinebuis

Slide 8 - Quiz

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

In welk orgaan ( welke organen) vindt follikelrijping plaats?
A
Eileider
B
Baarmoeder
C
Eierstok
D
Vagina

Slide 11 - Quiz

Welke volgorde is juist van de ontwikkeling van een eicel tot zwangerschap?
A
Follikelrijping - eisprong -bevruchting-innesteling
B
Follikelrijping - eisprong - innesteling - bevruchting
C
Eisprong - follikelrijping - innesteling - bevruchting
D
Eisprong - follikelrijping - bevruchting - innesteling

Slide 12 - Quiz

De (lege) follikel maakt twee hormonen. Welke zijn dit?

Slide 13 - Open question

Welk effect heeft Oestrogeen?
A
Zorgt er voor dat er geen andere eicellen rijpen
B
baarmoederslijmvlies wordt dikker
C
veel oestrogeen zorgt ervoor dat de hypofyse een seintje geeft voor de ovulatie
D
Zowel A, B als C

Slide 14 - Quiz

Slide 15 - Slide

Welke hormonen worden gemaakt door de hypofyse en wat doen ze?
A
LH - Stimuleert de vorming van het gele lichaam, hierdoor wordt er progesteron gemaakt
B
FSH - stimuleert de follikelgroei, hierdoor wordt er oestrogeen gemaakt
C
LH - stimuleert de teelballen, hierdoor wordt testosteron gemaakt
D
FSH -stimuleert de teelballen, hierdoor worden zaadcellen gemaakt

Slide 16 - Quiz

Welke zin over de hormonen is juist?
A
Oestrogeen zorgt in de tweede helft van de menstruatie cyclus voor dik slijmvlies
B
Progesteron zorgt in de eerste helft van de menstruatie cyclus voor dik slijmvlies
C
Oestrogeen piek zorgt dat de hypofyse de ovulatie in gang zet
D
Progesteron piek zorgt dat de hypofyse de ovulatie in gang zet

Slide 17 - Quiz

Slide 18 - Slide

Welk anticonceptiemiddel zorgt met behulp van hormonen dat er geen eicel springt?
A
Prikpil
B
Vrouwencondoom
C
Spiraaltje
D
Sterilisatie

Slide 19 - Quiz

Na sterilisatie bij een vrouw kan het volgende nog voorkomen
A
eisprong, bevruchting, innesteling, menstruatie
B
eisprong, menstruatie
C
eisprong, bevruchting
D
eisprong, innesteling

Slide 20 - Quiz

De menstruatie komt op gang als
A
progesteron en oestrogeen toenemen
B
progesteron en oestrogeen afnemen

Slide 21 - Quiz

Marijke is op 2 april ongesteld geworden. Op welke datum kan zij haar ovulatie verwachten?

Slide 22 - Open question

Op welke dagen heeft Marijke dan haar vruchtbare periode?

Slide 23 - Open question

Binnen een week na de seks kan een zwangerschapstest afgenomen worden.
A
Waar, maar het resultaat is niet zo betrouwbaar. Beter even te wachten
B
Waar, maar er moet wel een bevruchting zijn geweest voor een positieve uitslag
C
Niet waar, want dan zitten er nog geen zwangerschaps- hormonen in de urine

Slide 24 - Quiz

Slide 25 - Slide

Een foetus krijgt zijn voeding via... en is beschermt tegen stoten door ...
A
placenta, baarmoeder
B
navelstreng, placenta
C
vruchtwater, navelstreng
D
navelstreng, vruchtwater

Slide 26 - Quiz

Welke volgorde is juist van de bevalling?
A
ontsluiting - nageboorte - uitdrijving
B
uitdrijving - ontsluiting - nageboorte
C
nageboorte - ontsluiting - uitdrijving
D
ontsluiting - uitdrijving - nageboorte

Slide 27 - Quiz

Slide 28 - Slide