Paaseieren en Paashazen

1 / 22
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes, text slides and 4 videos.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Paasquiz Nederlands

Slide 2 - Slide

Wat vieren we eigenlijk precies met Pasen?
A
De kruisiging van Jezus Christus
B
Het begin van de lente
C
De wederopstanding van Jezus Christus
D
Het overlijden van Jezus Christus

Slide 3 - Quiz

Slide 4 - Video

De sterfdag van Jezus is omgedoopt tot Goede Vrijdag. Waarom noemen we deze vrijdag 'goed'?
A
Omdat hij stierf op een goede manier (aan het kruis)
B
Omdat deze dag na Witte Donderdag komt
C
Omdat de vrijdag een goede sterfdag is
D
Omdat Jezus stierf voor alle menselijke zonden

Slide 5 - Quiz

Wat is juist geschreven?
A
eerste paasdag
B
Eerste Paasdag
C
eerste Paasdag
D
Eerste paasdag

Slide 6 - Quiz

Welk zinsdeel staat in hoofdletters?

Die paashaas liep TEGEN DE LAMP, toen hij de eieren aan het verstoppen was.
A
Onderwerp
B
Gemengde rest
C
Niet-werkwoordelijke rest
D
Naamwoordelijke rest

Slide 7 - Quiz

Vul in:

Met pasen hebben wij weer fanatiek naar eieren (zoeken). Daarna hebben wij uitgebreid (tafelen).
A
zoeken, tafelen
B
gezoekt, getafeld
C
zochten, getafelt
D
gezocht, getafeld

Slide 8 - Quiz

Maar wat hebben die eieren eigenlijk met pasen te maken?
A
De paashaas heeft altijd eitjes in zijn mand
B
Als je een cirkel rondom het kruis tekent, krijg je een ovaal (net als een ei)
C
Eieren hebben helemaal niets met pasen te maken
D
Het ei staat symbool voor 'nieuw leven'

Slide 9 - Quiz

Slide 10 - Video

Hoe lang duurt de periode van vasten vóór Pasen?
A
4 dagen
B
14 dagen
C
24 dagen
D
40 dagen

Slide 11 - Quiz

Welk zinsdeel staat in hoofdletters?

Waarom heeft DIE CHOCOLADE PAASHAAS maar één oor?
A
persoonsvorm
B
werkwoordelijke rest
C
naamwoordelijke rest
D
onderwerp

Slide 12 - Quiz

Vul in:
Hij (vinden, t.t.) Pasen maar een vreemd feest.
A
vind
B
vint
C
vindt
D
vond

Slide 13 - Quiz

Poëzie - Eindrijm
Eindrijm is rijm aan het eind van een versregel. We geven dat aan met letters (A, B, C, D, E, etc.) in een rijmschema. Zie onderstaande voorbeelden:

Rozen verwelken (A)                                        In plaats van de som (A)                             
Schepen vergaan (B)                                       leverde ik een gedicht in (B)  
Maar mijn liefde voor jou (C)                        bij mijn wiskundeleraar (C)
Zal blijven bestaan (B)                                    Hij zei: ik snap het niet (D)
                                                                                   Waarop ik zei: dan staan we quitte (D)
 

Slide 14 - Slide

Wat is het rijmschema van dit gedichtje?
A
ABAB
B
ABCB
C
ABBC
D
ABCD

Slide 15 - Quiz

Vul de juiste meervouden in:
De (paashaas) gingen ervandoor met alle (ei).
A
paashasen, eien
B
paashazen, eieren
C
paashazen, eien
D
paashazen, eis

Slide 16 - Quiz

Welk zinsdeel staat in hoofdletters?

De paasbrunch op Eerste Paadag was HEERLIJK.
A
persoonsvorm
B
werkwoordelijke rest
C
naamwoordelijke rest
D
onderwerp

Slide 17 - Quiz

Slide 18 - Video

Zet de verschillende stappen uit het recept in de juiste 'kookfase'
Mis en place (voorbereiding)
Bereiding van de quiche
Finishing touch
Eieren grof snijden
Ham in reepjes snijden
Eieren, crème fraîche, peper en zout mengen
Quichevorm bedekken met deeg
Hamreepjes en gesneden eieren over quichebodem strooien
Verse mierikswortel over mengsel raspen
Crème fraîche mengsel in vorm gieten
Oven voorverwarmen op 190 graden
Quiche 45-50 minuten bakken in oven
Bestrooi de quiche met tuinkers

Slide 19 - Drag question

Vul in:
De paasquiche (zijn, v.t.) heerlijk, maar de randjes (zijn, v.t.) iets (aanbranden).
A
is, zijn, aangebrand
B
is, waren, aangebrandt
C
was, zijn, aangebrant
D
was, waren, aangebrand

Slide 20 - Quiz

Slide 21 - Video

Slide 22 - Slide