Jeugdjournaal: quiz (met LessonUp en wisbordjes)

Jeugdjournaal: quiz
vrijdag 15 april
tot en met
maandag 18 april
1 / 24
next
Slide 1: Slide
NT2Middelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Jeugdjournaal: quiz
vrijdag 15 april
tot en met
maandag 18 april

Slide 1 - Slide

Over welke onderwerpen gaat de quiz, denk je? Typ één onderwerp.

Slide 2 - Open question

Programma
1)    Woorden noemen bij een video.
2)    De woorden bespreken met de leerlingen in je groepje.
3)    Video's opnieuw bekijken en bij één video:
A)   Twee of meer woorden typen.
B)   Of één of meer zinnen typen.
C)   Of een samenvatting van maximaal drie zinnen typen.
4)    Terugkijken naar de doelen.

Slide 3 - Slide

Doelen
1) Je kunt respectvol samenwerken in een groepje.​
2) Je kunt bij één van de drie video's: 
A) twee of meer woorden typen, die je niet eerder zelf
     genoemd hebt;
B) of één of meer zinnen typen;
C) of een samenvatting van maximaal drie zinnen typen.

Slide 4 - Slide

Samenwerken
1)  Kies een voorzitter en een leerling die schrijft.
2)  Kijk naar de video.​
3)  Lees de beginletter(s). Denk een halve minuut in stilte na.
4)  Noem één woord als de voorzitter je naam noemt.
     Kies zelf het nummer.
5)  Praat samen over het woord.
6)  Schrijf bij elk nummer één woord.

Slide 5 - Slide

Taken van de voorzitter
1)   Geef eerst een beurt aan een leerling​,
      die nog niet zo lang in de isk zit.​
2)   Zorg ervoor dat alle leerlingen om de
      ​beurt een woord kunnen noemen. ​
3)   Zorg ervoor dat alle leerlingen meedoen.​

Slide 6 - Slide

Wat kan de voorzitter zeggen?
....  is aan de beurt.
…, jij bent aan de beurt.​​
…, wat denk jij?​
…, denk jij dat ook?​
...., ben je het ermee eens?

Slide 7 - Slide

Wat kun je zeggen?
Ik denk dat ook.​
Ik ben het ermee eens.
Ik denk dat het niet goed is.​
Ik ben het er niet mee eens.

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Doel: je kunt een passend woord noemen.
De kinderombudsvrouw komt op voor de 1)** r___ van alle kinderen in Nederland. Zij zegt dat de kinderen in het vluchtelingencentrum in Ter Apel niet goed worden behandeld. Voor de 113 kinderen zonder familie is overdag niks te doen, geen 2) o___, geen 3) a___, geen 4) h___. Het is de bedoeling dat vluchtelingen 5) m___ zes dagen in Ter Apel blijven en daarna naar een andere opvanglocatie gaan. Maar omdat die vol zijn, moeten mensen soms maanden in Ter Apel wachten. 

Slide 10 - Slide

Doel: je kunt een passend woord noemen.
De kinderombudsvrouw komt op voor de 1)** rechten van alle kinderen in Nederland. Zij zegt dat de kinderen in het vluchtelingencentrum in Ter Apel niet goed worden behandeld. Voor de 113 kinderen zonder familie is overdag niks te doen, geen 2) onderwijs, geen 3) activiteiten, geen 4) hulp. Het is de bedoeling dat vluchtelingen 5) maximaal zes dagen in Ter Apel blijven en daarna naar een andere opvanglocatie gaan. Maar omdat die vol zijn, moeten mensen soms maanden in Ter Apel wachten. 

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Doel: je kunt een passend woord noemen.
De 1) r___ wil in 2023 de zomervakantie een week 2)** k___ maken en de kerstvakantie juist een week 3) l___. De zomervakantie in 2022 blijft zes weken duren. De 1) r___ wil de vakanties veranderen vanwege 4) c___. De meeste 5) b___ zijn in de winter. Door scholen dan drie weken vrij te geven, is de kans kleiner dat leerlingen lessen missen als er weer een nieuwe variant komt. Het is nog niet zeker of de vakanties ook echt veranderd worden. 

Slide 13 - Slide

Doel: je kunt een passend woord noemen.
De 1) regering wil in 2023 de zomervakantie een week 2)** korter maken en de kerstvakantie juist een week 3) langer. De zomervakantie in 2022 blijft zes weken duren. De 1) regering wil de vakanties veranderen vanwege 4) corona. De meeste 5) besmettingen zijn in de winter. Door scholen dan drie weken vrij te geven, is de kans kleiner dat leerlingen lessen missen als er weer een nieuwe variant komt. Het is nog niet zeker of de vakanties ook echt veranderd worden. 

Slide 14 - Slide

Doel: je kunt een passend woord noemen.
Het voetbalteam Manchester United heeft met 1-0 van Everton 1) verloren. Ronaldo kon zijn emoties daarna niet bedwingen. Hij heeft de 2) telefoon uit de hand van een 3) fan geslagen. Hij heeft zijn 4) excuses aangeboden. Hij heeft gezegd: 'Sorry voor mijn 5)** uitbarsting.'

Slide 15 - Slide

Doel: je kunt een passend woord noemen.
Dit jaar zijn er tijdens 1) p___ weer grote 1) p___ geweest. Vooral in het oosten van Nederland is dat een 3)** t___. Gisteravond werden de meeste vuren 4) a___. 
De afgelopen drie jaar is het niet doorgegaan. In 2019 was het te 5) d___. Dat is gevaarlijk want dan kan de brand makkelijk overslaan. In 2020 en 2021 is het vanwege corona niet doorgegaan.

Slide 16 - Slide

Doel: je kunt een passend woord noemen.
Dit jaar zijn er tijdens 1) pasen weer grote 1) paasvuren geweest. Vooral in het oosten van Nederland is dat een 3)** traditie. Gisteravond werden de meeste vuren 4) aangestoken. De afgelopen drie jaar is het niet doorgegaan. In 2019 was het te 5) droog. Dat is gevaarlijk want dan kan de brand makkelijk overslaan. In 2020 en 2021 is het vanwege corona niet doorgegaan.

Slide 17 - Slide

Vragen?
Heb je nog vragen?

Slide 18 - Slide

Opdracht
Kies één van de video's.
Typ twee of meer woorden, die je niet eerder genoemd hebt.
Of typ één of meer zinnen.
Of typ een samenvatting van maximaal drie zinnen.
Denk hier eerst een halve minuut in stilte over na.

Slide 19 - Slide

Typ twee of meer woorden of één of meer zinnen
of een samenvatting van maximaal drie zinnen.

Slide 20 - Open question

Ik kan respectvol samenwerken in een groepje.
A
Ik kan het een beetje.
B
Ik kan het goed.

Slide 21 - Quiz

Ik kan een bijdrage leveren, want ik kan bij elk onderwerp minimaal één woord noemen.
A
ja
B
nee

Slide 22 - Quiz

Dit onderwerp vind ik het interessantst.
A
De situatie van kinderen zonder ouders in Ter Apel
B
de kortere zomervakantie en langere kerstvakantie
C
De paasvuren

Slide 23 - Quiz

Ik vind het leuk om in een groepje de quiz van het jeugdjournaal te doen.
A
ja
B
nee

Slide 24 - Quiz