This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes, text slides and 4 videos.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Trillingen en Golven
Resonantie
Slide 1 - Slide
De eenheid van frequentie Hertz (Hz) betekent eigenlijk:
A
s−1
B
ms−1
C
s
D
m−1
Slide 2 - Quiz
De maximale uitwijking tijdens een trillingsperiode heet ook wel de …
A
frequentie
B
evenwichtsstand
C
amplitude
Slide 3 - Quiz
Hieronder een blokje dat aan een veer heen en weer beweegt. Sleep de termen naar de juiste plek.
Amplitude
Amplitude
Evenwichtsstand
Uitwijking
Uitwijking
Slide 4 - Drag question
Ik heb een massa-veer systeem..
Als ik de veer in het begin VERDER uitrek, dan zal het blokje sneller (hogere frequentie) gaan trillen.
A
waar
B
niet waar
Slide 5 - Quiz
Als ik de massa van het blokje groter maak, wat gebeurt er dan met de trillingstijd (T)?
A
groter
B
kleiner
Slide 6 - Quiz
Trillingen en Golven - Trillingen
Trillingen en Golven - Golven
Trillingen en Golven - Harmonische trilling
Trillingen en Golven - Staande golven
Trillingen en Golven - Faseverschil (VWO)
Trillingen en Golven - Interferentie (VWO)
Trillingen en Golven - Resonantie
Slide 7 - Slide
Slide 8 - Video
Slide 9 - Video
Resonantie
Slide 10 - Slide
Enkele voorbeelden van resonantie:
Slide 11 - Slide
Slide 12 - Video
Slide 13 - Video
Eigentrillingstijd/frequentie
In de vorige paragraaf zagen we dat voor een harmonische trilling geldt dat:
waarin:
T = trillingstijd (s)
m = massa aan de veer (kg)
C = veerconstante (N/m)
We zien hier dat deze harmonische trilling alleen afhankelijk is van twee constanten: de massa en de veerconstante. Elk harmonisch trillend systeem heeft dus zijn eigen vaste trillingstijdTeigen.
Omdat geldt dat f = 1/T, heeft elk harmonisch trillend systeem ook een eigen vaste frequentie. Dit wordt ook wel de eigenfrequentie feigen genoemd.
Bij een harmonische trilling wordt een voorwerp uit zijn evenwichtsstand gehaald, maar daarna laat men het voorwerp vrij heen en weer bewegen. We noemen dit ook wel een ongedwongen trilling.
We kunnen een trilling ook continu aandrijven. We spreken in dat geval van een gedwongen trilling. Denk bijvoorbeeld aan een schommel die we elke keer weer een duw blijven geven.
T=2π√Cm
Slide 14 - Slide
Resonantie
Hieronder zien we nog een simpel voorbeeld. Een blokje wordt hier aangedreven door het op en neer bewegen van een hand.
Bij de meeste aandrijf-
frequenties zal het blokje
niet erg reageren op de
beweging van de hand.
Er is echter één aandrijf-
frequentie waarbij de
amplitude van het blokje
gigantisch toeneemt
(zie de grafiek aan rechter-
kant van de sheet).
De amplitude van de beweging van het blokje kan hier zelfs vele malen groter worden dan de amplitude van de hand. Deze bijzondere aandrijffrequentie blijk precies gelijk te zijn aan de eigenfrequentie van het systeem. De eigenfrequentie is namelijk de frequentie waarin het systeem 'uit zichzelf' het liefst trilt. We noemen dit effect resonantie:
Resonantie is de
dramatische toename
van de amplitude van
een systeem door dit
systeem aan te drijven
met zijn eigenfrequentie.
Slide 15 - Slide
Voorbeelden
Een bekend voorbeeld van resonantie is de schommel. We weten allemaal uit ervaring wanneer we de schommel het beste een zetje kunnen geven - namelijk als de schommel zich op zijn achterste punt bevindt. Als we telkens op dit moment duwen, dan duwen we precies met de eigenfrequentie van de schommel.
Duw je te laat of te vroeg, dan is het effect minder of rem je de schommel juist af. Met een schommel kan je dus gemakkelijk hoogte maken met behulp van resonantie.
Nog een voorbeeld. Als we een stemvork aanslaan, dan is een zacht geluid te horen. Als we deze stemvork echter op een speciaal ontworpen klankkast plaatsen, dan horen we een hard geluid.
De klankkast is namelijk zo ontworpen dat de eigenfrequentie van de lucht in de klankkast gelijk is aan de eigenfrequentie van de stemvork. De luchtdeeltjes in de klankkast gaan daarom resoneren en dit zorgt ervoor dat we het geluid beter kunnen horen. Hetzelfde effect zien we bij de klankkast van een gitaar.
Slide 16 - Slide
Voorbeelden
Hieronder zien we twee dezelfde stemvorken die tegenover elkaar staan. Als je de ene stemvork aanslaat, dan gaat de andere automatisch meetrillen omdat de eigenfrequenties van beide stemvorken gelijk zijn, zie de linkerkant van de figuur. Ook dit is dus resonantie.
Doen we hetzelfde experiment met twee verschillende stemvorken, dan werkt dit niet. De tweede stemvork trilt nu niet mee, zie rechterkant van de figuur.
Slide 17 - Slide
Lesdoelen
- Je kan uitleggen wat resonantie betekend
- Je kan voorbeelden geven van enkele resonantieverschijnselen in de natuur
- Je kent de begrippen: eigen frequentie, gedwongen trilling en ongedwongen trilling
Slide 18 - Slide
Opgaven
Opgave 1
Leg uit wat resonantie is.
Opgave 2
In de onderstaande afbeelding zien we links twee dezelfde stemvorken. Als je de ene stemvork aanslaat, dan gaat de ander meetrillen.
a. Leg uit waarom dit gebeurt.
b. In de rechter afbeelding zijn de stemvorken niet gelijk. Leg uit waarom in dit geval de stemvork niet gaat meetrillen.
Opgave 3
Als je over de opening van een fles blaast, dan hoor je een harde toon.
a. Leg uit hoe dit komt. Gebruik hierbij het woord resonantie.
b. Zelfs als je heel zacht blaast, kan er toch een harde toon hoorbaar zijn. Leg uit hoe dit komt.
Opgave 4
Als je met bepaalde snelheden over een hobbelige weg fietst, dan kan je fiets opeens behoorlijk gaan trillen.
a. Leg uit of het helpt om langzamer te gaan rijden.
b. Leg uit of het helpt om sneller te gaan rijden.
Slide 19 - Slide
Opgaven
Opgave 5
Je houdt een veer in je hand met aan de onderkant een blokje. Het blokje heeft een massa van 20 gram en de veerconstante van de veer is 50 N/m. Bereken met welke frequentie je de veer op en neer moet bewegen om resonantie te krijgen.
Opgave 6
Een auto met een eigenfrequentie van 1,3 Hz rijdt op een weg met hobbels. De hobbels zijn 12 m van elkaar verwijderd.
a. Bereken de snelheid die de auto moet hebben om de vering in de auto in resonantie te laten komen.
b. De auto heeft een massa van 1,0·10³ kg. Bereken de veerconstante van de vering van de auto.
c. Stel dat we de massa van de auto groter maken, treedt deze resonantie dan op bij een grotere of een kleinere snelheid. Licht je antwoord toe.
Slide 20 - Slide
Opgaven
Opgave 7
Een vrachtauto met een massa van 8600 kg, inclusief lading, rijdt op een bouwterrein op een weg bestaande uit betonnen platen. De platen zijn 2,0 m lang en breed maar liggen niet
helemaal vlak.
Elke keer als de vrachtauto over een overgang tussen twee platen rijdt krijgt de vrachtauto een zetje naar boven. Door deze zetjes gaat de lading schudden.
Het blijkt dat dit effect maximaal als de vrachtauto rijdt met een snelheid van 9,0 km/h. De afstand tussen de wielen van de vrachtauto is 4,0 m.
Opgave 7 (vervolg)
a. Leg uit hoe het komt dat het effect het grootst is bij één bepaalde snelheid.
b. Bereken de veerconstante van de vering in de vrachtauto.
c. Als de afstand tussen de wielen 5,0 m geweest zou zijn zou het effect bij een andere snelheid optreden. Bereken bij welke snelheid.