This lesson contains 55 slides, with interactive quizzes and text slide.
Items in this lesson
Toets H6 Energie
Slide 1 - Slide
E is het symbool voor?
A
Energie
B
Spanning
C
Weerstand
D
Vermogen
Slide 2 - Quiz
Het water in de pan heeft een temperatuur van 60 °C. Hoeveel kelvin is dat?
A
-333
B
-213
C
213
D
333
Slide 3 - Quiz
Wat voor een reactie is verbranding?
A
natuurkundige reactie
B
biologische reactie
C
chemische reactie
D
omkeerbare reactie
Slide 4 - Quiz
De ............ van aardgas is 32 MJ per . Welk woord ontbreekt in deze zin?
m3
A
Soortelijke warmte
B
Verbrandingswarmte
C
Soortgelijke warmte
D
Ontbrandingswarmte
Slide 5 - Quiz
Op een winterdag stapt Robin naar buiten en ziet dat heeft gesneeuwd. De zon schijnt, het is 7 °C buiten, maar toch smelt de sneeuw niet zo snel als hij had verwacht. Door welke vorm van warmtetransport verwarmt de zon de sneeuw?
m3
A
geleiding
B
Straling
C
Stroming
D
hitte
Slide 6 - Quiz
Op een winterdag stapt Robin naar buiten en ziet dat heeft gesneeuwd. De zon schijnt, het is 7 °C buiten, maar toch smelt de sneeuw niet zo snel als hij had verwacht. Door welke vorm van warmtetransport verwarmt de zon de sneeuw?
m3
A
geleiding
B
Straling
C
Stroming
D
hitte
Slide 7 - Quiz
Welke energieomzetting vindt er plaats in een stromende rivier?
A
zwaarte-energie --> bewegingsenergie
B
bewegingsenergie -->
elektrische energie
C
bewegingsenergie --> zwaarte-energie
Slide 8 - Quiz
Bij welke energieomzetting heb je altijd een brandstof nodig?
A
Windenergie -> Warmte
B
Chemische energie -> Warmte
C
Elektrische energie -> Warmte
D
Waterenergie -> Warmte
Slide 9 - Quiz
Welke energieomzetting heb je in een zonnepaneel?
A
Elektrische energie in licht en warmte
B
Warmte in stralingsenergie en elektrische energie
C
Stralingsenergie in elektrische energie en warmte
D
Stralingsenergie in chemische energie en elektrische energie
Slide 10 - Quiz
Hoe heet de opgeslagen energie in een brandstof?
A
Chemische energie
B
Verbrandingsenergie
C
Brandstof energie
D
Elektrische energie
Slide 11 - Quiz
Welke energieovergangen zitten er in een steenkoolcentrale?
A
chemische energie --> warmte --> kinetische energie --> elektrische energie
B
chemische energie --> warmte --> elektrische energie
C
elektrische energie --> warmte --> chemische energie
D
warmte --> chemische energie --> kinetische energie --> elektrische energie
Slide 12 - Quiz
Wat houdt de wet van behoud van energie in?
A
Energie wordt altijd omgezet in een andere energie
B
Energie gaat nooit verloren
C
Energie gaat altijd verloren
D
Duurzame energie
Slide 13 - Quiz
Wat is de opgenomen energie van deze windmolen? (energie die erin gaat)
A
warmte
B
elektrische energie
C
bewegingsenergie
D
chemische energie
Slide 14 - Quiz
Zonne-energie is
A
windenergie
B
bewegingsenergie
C
elektrische energie
D
stralingsenergie
Slide 15 - Quiz
Welke energie omzetting vind hier plaats?
A
Chemische energie naar stralingsenergie
B
Elektrische energie naar warmte
C
Chemische energie naar bewegingsenergie
D
Stralingsenergie naar warmte
Slide 16 - Quiz
Hoe noemt men de energie die ontstaat wanneer je de hoogte in gaat?
A
zwaarte energie
B
kinetische energie
C
chemische energie
D
geen van bovenstaande antwoorden is juist
Slide 17 - Quiz
Welke energie omzetting vind hier plaats?
A
Elektrische naar chemische energie
B
Chemische naar thermische energie
C
Chemische naar bewegingsenergie
D
Elektrische naar stralingsenergie
Slide 18 - Quiz
Welke energie omzetting vind hier plaats?
A
Wrijvingsenergie naar lichtenergie
B
Chemische naar thermische energie
C
Chemische naar bewegingsenergie
D
Bewegingsenergie naar stralingsenergie
Slide 19 - Quiz
een zonnecollector.... een zonnepaneel.... vul de ... in
A
een zonnecollector collecteert
een zonnepaneel zit
in een jurypanel
B
een zonnecollector
verwarmt water
een zonnepaneel wekt
elektriciteit op
C
een zonnecollector wekt stroom op
een zonnepaneel verwarmt stroom
D
een zonnecollector maakt elektronen en een zonnepaneel maakt water
Slide 20 - Quiz
Het opwekken van energie uit biomassa
A
windenergie
B
zonne-energie
C
waterkracht
D
biobrandstof
Slide 21 - Quiz
De olie van de palmolie wordt gebruikt als grondstof voor biobrandstof
A
waar
B
niet waar
Slide 22 - Quiz
Hieronder zie je een schematische tekening van een elektriciteitscentrale.
Zet de cijfers bij de volgende omschrijvingen op de juiste plaats:
Er ontstaat elektrische energie
Het schoepenrad gaat draaien
De generator gaat draaien
Brandstof wordt verbrand
In de ketel wordt water gekookt
De stoom blaast tegen een schoepenrad
De afgekoelde stoom condenseert en gaat terug naar de ketel
Slide 23 - Drag question
Waarom staat een elektriciteitscentrale vaak in de buurt van een rivier?
A
vanwege de mooie omgeving
B
om voldoende koelwater te hebben
C
om het warme water te kunnen lozen
D
omdat daar genoeg plaats is
Slide 24 - Quiz
Bij een elektriciteitscentrale wordt er warmte opgewekt. Waarvoor wordt die warmte gebruikt?
A
Om stoom te krijgen
B
Om de magneet te laten draaien
C
Om de spoel te laten draaien
D
om koelwater te kunnen gebruiken
Slide 25 - Quiz
Wat is een generator?
A
een grote dynamo in een windmolen of energie centrale
B
de magneet in een windmolen of energie centrale
C
de "molen" in een energie centrale
D
de plaats waar de brandstof verbrand wordt in een energie centrale
Slide 26 - Quiz
Hoe noemen we bij een windmolen de magneet en de spoel?
A
Turbine
B
Generator
C
Dynamo
D
Motor
Slide 27 - Quiz
Wat zorgt er bij een windmolen voor het wisselende magnetische veld
A
de wind
B
de rotorbladen
C
de wind en de rotorbladen
D
water en de rotorbladen
Slide 28 - Quiz
als een windmolen sneller gaat draaien dan...
A
wordt er even veel stroom opgewekt
B
wordt er minder stroom opgewekt
C
wordt er meer stroom opgewekt
Slide 29 - Quiz
Het rendement van de gloeilamp is 92%
A
juist
B
onjuist
Slide 30 - Quiz
Het rendement van een bepaalde CV-ketel is 85%. Hoeveel warmte gaat "verloren"?
A
15
B
10
C
100
D
0
Slide 31 - Quiz
Een zonnecel ontvangt 46 J aan stralingsenergie. 29 J hiervan wordt omgezet in warmte. Het rendement van deze zonnecel is....
A
29%
B
37%
C
46%
D
63%
Slide 32 - Quiz
Hoe groot is het rendement van een elektrisch apparaat?
A
Altijd groter dan 100 %
B
Precies 100 %
C
Altijd minder dan 100 %
D
100 % of minder.
Slide 33 - Quiz
Welke formule klopt?
A
Vermogen = Energie x tijd
B
Energie = Vermogen x tijd
C
Tijd = vermogen x Energie
D
Energie = Vermogen + tijd
Slide 34 - Quiz
Wat moet er op de stippellijn? …..................= spanning x stroomsterkte.
A
adapter
B
vermogen
C
energie
D
dichtheid
Slide 35 - Quiz
Het vermogen is de elektrische energie die een apparaat per seconde gebruikt.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 36 - Quiz
Een wasmachine van 1000 W staat 30 min aan. Bereken het energieverbruik in Joule.
A
1000 : 30 = 33 J
B
1000 x 30 =
30 000 J
C
1000 : 1800 = 0,56 J
D
1000 x 1800 = 1 800 000 J
Slide 37 - Quiz
Een wasmachine van 1000 W staat 30 min aan. Bereken het energieverbruik in kWh.
A
1000 x 30 = 30 000 kWh
B
1000 x 0,5 = 500 kWh
C
1 x 0,5 = 0,5 kWh
D
1 x 30 = 30 kWh
Slide 38 - Quiz
1 800 000 J is dus...
21kWh
A
0,5 kWh
B
1800 kWh
C
21kWh
D
geen idee
Slide 39 - Quiz
Je sluit een elektrisch verwarmingselement aan op het lichtnet. Er loopt 15,0 mA stroom door het element. Wat is het vermogen van het element?
A
P =U I = 12,0 x 15,0 = 180W
B
P=U I=12,0 x 0,0150= 0,180 W
C
P=U I = 230 x 15,0 = 3,45 kW
D
P =U I =230 x 0,0150 = 3,45 W
Slide 40 - Quiz
1 aardgas levert 32 MJ energie. Hoeveel kWh elektriciteit is er nodig voor dezelfde hoeveelheid energie?
m3
A
9 kWh
B
11 kWh
C
13 kWh
D
15kWh
Slide 41 - Quiz
Bereken het vermogen van een tv die een stroomsterkte heeft van 2,3 A
A
506 W
B
529 W
C
100 W
D
0,01 W
Slide 42 - Quiz
Gebruik de formule P=U x I, en spanning is 230V. Wat is de stroom door een wasmachine met P = 1700W
A
7,4
B
391
C
0,14
D
50
Slide 43 - Quiz
Een wasmachine van 1000W staat 1uur en 30min aan. Bereken het energieverbruik in kWh.
A
1000 : 1,5 = 666,7 kWh
B
1000 x 1,5 = 1500 kWh
C
1 x 1,5 = 1,5 kWh
D
1 x 1.30 = 1,3 kWh
Slide 44 - Quiz
Welke energie bereken je met onderstaande functie:
m⋅g⋅h
A
zwaarte energie
B
Warmte
C
Kinetische energie
D
Chemische energie
Slide 45 - Quiz
Een baksteen van 2,5 kg ligt op een bouwsteiger op een hoogte van 3,2 m. Bereken de zwaarte-energie van de baksteen.
A
80J
B
25,6J
C
20J
D
te weinig gegevens
Slide 46 - Quiz
Een losse dakpan van 350 gram balanceert op de dakgoot van 4 meter hoog. De zwaarte-energie is:
A
1,4 J
B
14 J
C
1400 J
D
14000 J
Slide 47 - Quiz
In een waterkracht centrale valt 1500 kg aan water elke minuut 3 meter naar beneden. Hoeveel zwaarte energie valt er per seconde naar beneden?
A
4,5 kJ
B
750 W
C
45000 W
D
750 J
Slide 48 - Quiz
Een waterkracht centrale levert bij een spanning van 50 V een stroomsterkte van 3 A. Er valt per seconde 750 Joule zwaarte-energie water naar beneden. Wat is het rendement?
Slide 49 - Open question
Een spaarlamp neemt per seconde 12 J elektrische energie op. De lamp geeft 3,5 J af in de vorm van licht. Bereken het rendement van de spaarlamp.
Slide 50 - Open question
Als je 1 L aardgas verbrandt, komt er 32 000 Joule warmte-energie vrij. In een elektriciteitscentrale wordt daarvan 11,3 kJ omgezet in elektriciteit. Bereken het rendement van de elektriciteitscentrale.
Slide 51 - Open question
Florian bakt een cake in een elektrische oven. Het vermogen van de oven is 1,2kW. De nuttig afgegeven warmte aan de cake is 660 J/s. Bereken het rendement van de oven.
Slide 52 - Open question
Een zonnepaneel ontvangt van de zon 125 W per vierkante meter. Dit zonnepaneel geeft 13 W aan elektrische energie. Wat is het rendement van dit zonnepaneel?
Slide 53 - Open question
Een gloeilamp is aangesloten op 230 V. Door de lamp loopt een stroomsterkte van 0,2 A. Wat is het vermogen van de lamp?
Slide 54 - Open question
Schrijf drie energiebronnen waarmee je elektriciteit kunt maken waarbij geen verbrandingsgassen ontstaan.