Les 31 oktober

• Duits
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 1

31. Oktober

Onze groep onze afspraken

- We pakken onze spullen op tafel.

- Stil zijn als iemand anders aan het woord is!!!

- Jas niet in het lokaal/telefoon thuis of in de kluis!!

- 3 x huiswerk niet af/spullen vergeten = lesuur nakomen

Zielen:

- We kennen 4 of meer zinnetjes van:  Deutsch in der Klasse!!!

-  We kunnen de werkwoorden haben en sein in de tegenwoordige tijd gebruiken.

- We kennen de woordjes van van hoofdstuk 2 

Deutsch in der Klasse

- Hoe laat is het?

- Mag ik het raam dicht maken? 

- ik heb mijn huiswerk niet gemaakt. 

- Ik ben mijn boek vergeten.

- Mag ik naar het toilet? 

- Wanneer krijgen wij de cijfers?

                                                                                        

Sprechen

Vertaal de volgende zinnen in het Duits. ( schrijf in schrift )

- Wie is dat?

- Zij is mijn zus

- Hij is mijn neef

- Ik heb 2 broers

- Ik heb geen broers/zussen

- Dat zijn mijn ouders

- Ze zijn erg aardig

Woorden Nederlands-Duits

- Log in in LessonUp. 

de vriendin =

1. der Freundin
2. die Freundin
3. die Vreundin

de ouders =

aardig =

de broer =

de zus =

de nicht =

de oom =

Handy =

wichtig =

vielleicht =

der Spaß =

zum Beispiel =

der Geburtstag =

immer =

jeden Tag =

leider =

Woorden N- D

Woorden D-N

     Grammatik: haben sein & werden

 Übungen

Sein/haben

Ich

du

er,sie,es

wir

ihr

Sie,sie

het werkwoord haben

ich

du

e/s/e

wir

ihr

sie/Sie

habe

hast

hat

haben

habt

haben

het werkwoord sein

ich

du

e/s/e

wir

ihr

sie/Sie

bin

bist

ist

sind

seid

sind

(Haben) ............... du Zeit für mich?

Ich weiß nicht, was ich falsch gemacht ................ (haben)

( sein) .................. du müde?

( Sein ) .............. Sie schon wieder krank?

Wir ( haben) ............... unseren Eltern eine Karte geschrieben.

Ich ( sein ) ........ jetzt vierzehn Jahre alt.

Johann, wo ( sein ) ...............du?

( sein ) .............. ihr froh, dass der Urlaub beginnt?

Er ( haben ) ........... seine Oma schon lange nicht mehr gesehen.

Es hat geregnet. Die Straße ( sein ) ........ nass.

Hausaufgaben für  Montag

Hausaufgaben : 4 November

TOETS:  

Leren: blz 64 + 65 ( woorden D-N,N-D en rijtjes Sein en haben )

- Hoe ging de les vandaag? Wat ging goed/minder goed? 

- Wie krijgt een sticker??