Een meisje heeft de genen voor de oogkleur: Aa. Zij is dan:
A
Homozygoot recessief
B
Heterozygoot
C
Homozygoot dominant
1 / 36
next
Slide 1: Quiz
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3
This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
Een meisje heeft de genen voor de oogkleur: Aa. Zij is dan:
A
Homozygoot recessief
B
Heterozygoot
C
Homozygoot dominant
Slide 1 - Quiz
A zorgt voor bruine ogen a zorgt voor blauwe ogen Welke kleur ogen is dominant?
A
A (bruin)
B
a (blauw)
Slide 2 - Quiz
Frank heeft voor het haarkleur de genen BB (bruin), Frank is
A
Homozygoot dominant
B
Heterozygoot
C
Homozygoot recessief
Slide 3 - Quiz
Rode bloemen zijn dominant (A), witte bloemen recessief (a). Maar bloemen met het genotype Aa hebben roze bloemen, dit genotype noem je dan:
A
Dominant
B
Intermediair
C
Recessief
Slide 4 - Quiz
Chromosomen liggen in de
A
Celwand
B
Celmembraan
C
Cytoplasma
D
Celkern
Slide 5 - Quiz
Een mens heeft in een geslachtscel (eicel of zaadcel).
A
46 chromosomen
B
23 chromosomen
Slide 6 - Quiz
Het genotype is
A
Alle erfelijke eigenschappen
B
Alleen het uiterlijk
Slide 7 - Quiz
Het fenotype is
A
Alleen erfelijk
B
Erfelijk en invloeden van de omgeving
C
Alleen de invloeden van de omgeving
Slide 8 - Quiz
Mitose is de
A
Gewone celdeling
B
Reductiedeling (vorming geslachtscellen)
Slide 9 - Quiz
De kleur van erwten is een erfelijke eigenschap. Een bepaalde erwtenplant is opgegroeid uit een gele erwt. Hij wordt gekruist met een andere erwtenplant die ook is opgegroeid uit een gele erwt. Onder de nakomelingen uit deze kruising komen zowel gele als groene erwten voor.
Wat is het genotype van beide ouderplanten voor de kleur van de erwten waaruit ze zijn opgegroeid?
A
Beide planten zijn heterozygoot.
B
Beide planten zijn homozygoot.
C
De ene plant is heterozygoot, de ander homozygoot
Slide 10 - Quiz
Alle kinderen uit één gezin hebben hetzelfde DNA?
A
Ja
B
Nee
Slide 11 - Quiz
Door geslachtelijke voortplanting ontstaan organismen met nieuwe genotypen
A
Ja
B
Nee
Slide 12 - Quiz
In de kern van een lichaamscel van een mens zitten 46 chromosomen
A
Ja
B
Nee
Slide 13 - Quiz
Bij de productie van bier en zuurkool wordt biotechnologie toegepast
A
Ja
B
Nee
Slide 14 - Quiz
Eicellen van een plant bevatten 16 chromosomen. Hoeveel chromosomen bevat de cel van een blad van deze plant?
A
16
B
32
Slide 15 - Quiz
Op welk moment komt het genotype van een baby tot stand?
A
Op het moment van de geboorte
B
Op moment van de bevruchting van de eicel
C
Op moment van de vorming van de eicel
Slide 16 - Quiz
Een ouderpaar heeft twee dochters. De dochters berekenen hoeveel van hun chromosomen, in theorie, precies hetzelfde kunnen zijn. Hoeveel chromosomen kunnen er maximaal hetzelfde zijn bij de twee dochters?
A
22
B
23
C
45
D
46
Slide 17 - Quiz
Biotechnologie wordt onder andere toegepast bij de productie van voedingsmiddelen, geneesmiddelen en enzymen. Noem een andere groep producten waarbij men tijdens de productie gebruik maakt van biotechnologie.
A
Hormonen
B
Schimmels
Slide 18 - Quiz
Een plant met brede bladeren wordt gekruist met een plant met smalle bladeren. Het gen brede bladeren is dominant (B). De plant met brede bladeren (vrouwtje) is homozygoot en de plant met smalle bladeren is homozygoot (man). Hoe groot is de kans op het genotype Bb?
Slide 19 - Open question
Een vrouwtjeskonijn met ruw haar wordt gekruist met een mannetjeskonijn met glad haar. Glad haar is dominant (H). Het mannetje is homozygoot. Hoe groot is de kans dat de F2 generatie het fenotype glad haar heeft?
Slide 20 - Open question
Erfelijkheidsonderzoek
Slide 21 - Slide
Erfelijkheidsonderzoek
Een erfelijkheidsonderzoeker onderzoekt hoe groot de kans is dat er kinderen worden geboren met een erfelijke afwijking
Man en vrouw kunnen daarna beslissen over een eventuele zwangerschap of het beeindigen ervan.
Slide 22 - Slide
Advies inwinnen - Wanneer doe je dat?
RISICOGROEPEN
Als er een ernstige erfelijke ziekte in de familie voorkomt
Als een vrouw bv. al meerdere keren een miskraam heeft gehad
Als een man of vrouw heeft blootgestaan aan een hoge dosis radioactieve straling
Slide 23 - Slide
Wanneer ben je drager?
Wanneer je niet zelf ziek bent
Maar wel het gen bezit (je genotype is heterozygoot Aa)
Jouw kind kan van jou het gen van de ziekte krijgen en heeft daardoor een verhoogde kans.
Slide 24 - Slide
Voorbeeld CF
Taaislijmziekte (CF) is een erfelijke ziekte en zorgt voor problemen met de vertering van voeding en (chronische) luchtweginfecties.
Slide 25 - Slide
Iemand die wel het gen voor de zieke hypofosfatase bezit maar zelf niet ziek is, wordt een drager genoemd.
Is Stephanie een drager? En Henry?
A
Alleen Stephanie is een drager.
B
Alleen Henry is een drager.
C
Stephanie en Henry zijn beiden drager.
D
Stephanie en Henry zijn beiden geen drager.
Slide 26 - Quiz
Prenataal onderzoek
Onderzoek vóór de geboorte, tijdens de zwangerschap wordt het ongeboren kind onderzocht op een ziekte of afwijking:
Echoscopie
Vlokkentest
Vruchtwaterpunctie
NIPT-test
Slide 27 - Slide
Echoscopie
Door middel van geluidsgolven wordt het embryo zichtbaar gemaakt op het scherm.
Alleen abnormale vormen
kunnen worden gesignaleerd
Slide 28 - Slide
Slide 29 - Video
Vlokkentest
Er wordt weefsel uit de placenta gehaald.
De chromosomen van de cellen worden onderzocht
Slide 30 - Slide
Vruchtwaterpunctie
Er wordt vruchtwater met cellen van het kind uit de baarmoeder gehaald.
De chromosomen van deze cellen worden onderzocht op afwijkingen van het DNA.
Slide 31 - Slide
NIPT - test
Bloedafname bij de moeder
Cellen van het kind onderzocht op afwijkingen in het DNA
Slide 32 - Slide
Bij een vruchtwaterpunctie wordt weefsel uit de placenta weggehaald.
A
juist
B
onjuist
Slide 33 - Quiz
Bij een vlokkentest wordt weefsel uit de placenta weggehaald.
A
juist
B
onjuist
Slide 34 - Quiz
Hier zie je
A
de vlokkentest
B
postnataal onderzoek
C
vruchtwater-punctie
D
NIPT-test
Slide 35 - Quiz
Bij welk erfelijkheidsonderzoek kun je het erfelijk materiaal van het ongeboren kind NIET onderzoeken?