Lezen 4 + woordenschat 1hv 13 februari

vrijdag 14 februari 1hv
1 / 14
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

vrijdag 14 februari 1hv

Slide 1 - Slide

Aandachtspunten zakelijke brief
  • Noteer de volledige adressen onder elkaar (eigen naam en woonadres eerst)
• Als je naar een bedrijf/organisatie schrijft, noteer je de naam van het bedrijf en daaronder: t.a.v. naam persoon
• In de inleiding schrijf je kort waarom je schrijft.
• In het middenstuk schrijf je over een deelonderwerp per alinea. 
 
• Als je veel vragen hebt, probeer ze dan te verpakken in een zin. Bv. Ook zouden wij graag willen weten…..
• Getallen onder de 20 schrijf je voluit: achttien
• Je gebruikt in je brief geen afkortingen
• In het slot schrijf je dat je hoopt op een antwoord en bedank je de persoon alvast.
• Blijf beleefd en gebruik geen spreektaal!
• Onderteken je brief met je handtekening en zet eronder je naam

Slide 2 - Slide

Binnen een alinea schrijf je door. Per alinea schrijf je minimaal twee zinnen.
• Als je veel vragen hebt, probeer ze dan te verpakken in een zin. Bv. Ook zouden wij graag willen weten…..
Getallen onder de 20 schrijf je voluit: achttien
• Je gebruikt in je brief geen afkortingen
• In het slot schrijf je dat je hoopt op een antwoord en bedank je de persoon alvast.
• Onderteken je brief met je handtekening en zet eronder je naam

Slide 3 - Slide


Blijf beleefd en gebruik geen spreektaal! Kies altijd voor de u-vorm.
• Onderteken je brief met je handtekening en zet eronder je naam.

SUCCES!

Slide 4 - Slide

tekstverbanden en signaalwoorden

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Video

Herhaling tekstverbanden
chronologisch:
opsommend:
tegenstellend:
toelichtend:

Slide 7 - Slide

Hoofdgedachte
De hoofdgedachte is in een hele zin wat de schrijver zegt over het onderwerp. De hoofdgedachte vind je vaak in het begin of in het slot van de tekst.

Slide 8 - Slide

Let op:

  • de hoofdgedachte is een goede Nederlandse zin
  • de hoofdgedachte bevat ook het onderwerp
  • de hoofdgedachte staat soms letterlijk in de tekst (inleiding of slot), maar soms niet

Slide 9 - Slide

Op de toets:
  • Lees de tekst en onderstreep/arceer belangrijke woorden.
  • Let op signaalwoorden die te maken hebben met een tekstverband.
  • Herhaal in je antwoord de kern van de vraag. Begin de zin met een hoofdletter en eindig met een punt.
  • Sla tussen elke vraag een regel over. 
  • Kijk na afloop je antwoorden goed door en controleer op spelling.

Slide 10 - Slide

Toelichtend verband

- Toelichting/extra informatie

- Signaalwoorden: bijvoorbeeld, zo, zoals, denk aan, neem nou

Slide 11 - Slide

Redengevend verband

- Geeft aan waarom iemand iets vindt of doet.

- Signaalwoorden: omdat, daarom, dus, want, de reden hiervoor is.

Slide 12 - Slide

Welk verband zie je hier?
Ik wil graag dat groene t-shirt, want ik vind de kleur groen mooi.
A
Redengevend verband
B
Toelichtend verband
C
Opsommend verband

Slide 13 - Quiz

Welk verband zie je hier?
Hij houdt van allerlei dieren, zoals honden.
A
Redengevend verband
B
Toelichtend verband
C
Tegenstellend verband

Slide 14 - Quiz