Medicatie kennis

1 / 47
next
Slide 1: Slide
Zorg en WelzijnMBOStudiejaar 2

This lesson contains 47 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Medicatiekennis
Inhoud
Herhaling
Verdieping
Uitleg eindopdracht 

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

0

Slide 3 - Video

This item has no instructions

Slide 4 - Video

This item has no instructions

wie moet alert zijn op signalen van problemen met medicatie ?
A
Alle zorgverleners
B
De verzorgende
C
De arts
D
De familie

Slide 5 - Quiz

Iedereen
Wat is de juiste volgorde voor medicatie voor de luchtwegen
A
Luchtweg beschermer - luchtwegverwijder
B
Luchtwegverwijder - luchtwegbeschermer

Slide 6 - Quiz

This item has no instructions

Een psycholoog mag medicatie voorschrijven
A
Waar
B
Niet Waar

Slide 7 - Quiz

This item has no instructions

Werking van medicatie bij ouderen is anders door
A
Ouderen hebben meer vetweefsel ( slecht doorbloede organen ) => geneesmiddelen langzamer werken
B
Verminderde werking van de nieren waardoor medicatie sneller het lichaam uit is
C
Toename lichaamsvocht waardoor geneesmiddelen die goed oplossen in water sterker werken
D
Hersenen worden minder gevoelig voor werking van bepaalde medicijnen => meer bijwerkingen

Slide 8 - Quiz

This item has no instructions

Het toedienen van medicatie is een:
A
risicovolle handeling
B
voorbehouden handeling
C
risicovolle en voorbehouden handeling

Slide 9 - Quiz

This item has no instructions

Wat is een medicatie tegen epilepsie?


A
depakine
B
Oxybutanine
C
Metoclopramide

Slide 10 - Quiz

This item has no instructions

Een symptomatisch werking van medicatie...
A
verlicht de verschijnselen
B
neemt de oorzaak weg
C
is preventief
D
vult een tekort aan

Slide 11 - Quiz

This item has no instructions

Wat is een indicatie om iemand medicatie i.v. te geven?
A
Snel therapeutisch effect
B
Zorgvrager heeft daar goede vaten voor
C
Gemakkelijke manier
D
Kan niet op een andere manier toegediend worden

Slide 12 - Quiz

This item has no instructions

transdermale medicatie heeft werking...
A
op de huid
B
door de huid

Slide 13 - Quiz

This item has no instructions

Orale medicatie wordt opgenomen :
A
Via het maag darm kanaal
B
Buiten het maag darm kanaal om

Slide 14 - Quiz

This item has no instructions

Wie schrijft medicatie voor?
A
De verpleegkundige
B
De arts
C
Een dokter
D
De apotheker

Slide 15 - Quiz

This item has no instructions

Dementie is met medicatie te behandelen?
A
Waar
B
Niet Waar

Slide 16 - Quiz

This item has no instructions

Wat is een vorm van orale medicatie?
A
insuline
B
fragmin
C
Amoxilline
D
Omeprazol

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions

curatieve medicatie is bedoeld om te genezen
A
waar
B
niet waar

Slide 18 - Quiz

This item has no instructions

Wie levert de medicatie?
A
De verpleegkundige
B
De ouders van de cliënt
C
De arts/specialist
D
De apotheker

Slide 19 - Quiz

This item has no instructions

Als de nachtdienst de medicatie heeft klaargezet en jij geeft de medicatie dan ( meerdere antwoorden zijn mogelijk)
A
controleer jij de medicijnen nogmaals en zet de handtekening
B
Ben jij verantwoordelijk voor de fouten
C
heeft de nachtdienst ook de handtekening gezet
D
hoef jij alleen de juiste client de medicatie te geven

Slide 20 - Quiz

This item has no instructions

Oude medicatie moeten....
A
Bij het GFT
B
Bij het restafval
C
Retour apotheek

Slide 21 - Quiz

This item has no instructions

Contra-medicatie is
A
een reden op medicatie voor te schrijven.
B
een reden om medicatie juist niet voor te schrijven
C
een ander woord voor de bijsluiter van een medicijn
D
medicatie die apart bewaard moet blijven

Slide 22 - Quiz

This item has no instructions

sublinguaal is .... medicatie
A
onder de huid
B
onder de tong
C
intraveneus
D
vaginaal

Slide 23 - Quiz

This item has no instructions

Complicaties van inhalatie medicatie zijn:
A
Hartritme stoornissen
B
Heesheid
C
Schimmelinfectie
D
Alle antwoorden zijn juist

Slide 24 - Quiz

This item has no instructions

Vertigo kan een bijwerking zijn van medicatie
A
waar
B
niet waar
C
weet ik niet

Slide 25 - Quiz

Vertigo is een bijwerking van bètahistine. Waar of niet waar
Niet waar, het wordt juist behandeld met betahistine of cinnarizine. Het kan wel een bijwerking zijn van plastabletten, benzo’s of opiaten

Wat betekent een stootkuur? Medicatie wordt
A
korte tijd laag gedoseerd
B
korte tijd hoog gedoseerd
C
weet ik niet

Slide 26 - Quiz

wat betekent monotherapie
behandelen met 1 soort geneesmiddel
Wat betekent pulstherapie
tussen behandelingen door zit stop periode
Wie levert een actuele medicatie toedieningslijst?
A
De arts
B
De apotheek
C
De verpleegkundige
D
De helpende

Slide 27 - Quiz

This item has no instructions

Welk van onderstaande medicatie is een antibiotica?
A
benzoylperoxide
B
erytromycine
C
resorcine
D
trichloorazijnzuur

Slide 28 - Quiz

This item has no instructions

fouten in toediening van medicatie moet altijd worden gemeld
A
waar
B
niet waar

Slide 29 - Quiz

This item has no instructions

Macrogol is geen medicatie voor obstipatie
A
Waar
B
Niet waar

Slide 30 - Quiz

This item has no instructions

Wat is het risico van een overdosis medicatie?
A
Het heeft geen effect op het lichaam.
B
Het vermindert het risico op ziekte.
C
Het verbetert de gezondheidstoestand van een persoon.
D
Het kan gevaarlijk zijn en zelfs leiden tot de dood.

Slide 31 - Quiz

This item has no instructions

Slide 32 - Slide

This item has no instructions

Medicatie die de oorzaak van een ziekte aanpakken hebben een
A
Profylactische werking
B
Causale werking
C
placebo werking
D
symptomatische werking

Slide 33 - Quiz

This item has no instructions

medicatie rectaal betekent:
A
via de anus
B
via de mond
C
via een injectie
D
via de huid

Slide 34 - Quiz

This item has no instructions

Orale medicatie wordt opgenomen
A
in de mond
B
in de dunne darm
C
in de dikke darm
D
alle 3

Slide 35 - Quiz

This item has no instructions

Wat is parenteraal medicatie toedienen?
A
Via de darm
B
Via maagdarmkanaal
C
Niet via maagdarmkanaal
D
Medicatie inhaleren

Slide 36 - Quiz

This item has no instructions

Medicatie:
Wat betekent interactie?
A
Dit betekent dat twee geneesmiddelen elkaars werking beïnvloeden.
B
Dit betekent een ongewenste complicatie van een medicijn
C
Dit betekent een ongewenst bijwerking van een medicijn

Slide 37 - Quiz

This item has no instructions

Bij weigering van medicatie kan je het beste:
A
rustig blijven en uitleggen waarom het medicijn nodig is
B
informatie geven over de (bij)werking van het medicijn
C
eerdere ervaringen van de zorgvrager met het medicijn bespreken
D
A, B en C zijn juist

Slide 38 - Quiz

This item has no instructions

Slide 39 - Slide

This item has no instructions

Slide 40 - Slide

This item has no instructions

Groepsopdracht Presentatie over een medicatiegroep



Wat hoort er terug te komen in de presentatie:
  • Indicatie (Uitleg over het onderwerp, ziektebeeld, aandoening die je als groepje toegewezen hebt gekregen.)
  • Hoe werkt de medicatie (per hoofdgroep beschrijven)?
  • Wat zijn veel voorkomende interacties? (per hoofdgroep of per geneesmiddel beschrijven)
  • Wat zijn veel voorkomende bijwerkingen? (per hoofdgroep of per geneesmiddel beschrijven)
  • Is de medicatie meestal tijdelijk of chronisch? Waarom?
  • Wat zijn de inname adviezen (denk aan tijdstip, niet met alcohol, niet met melk etc) (per hoofdgroep of per geneesmiddel)
  • Waar wordt de medicatie bewaard? 







Slide 41 - Slide

This item has no instructions

Welk geneesmiddel valt onder de opiumwet?
A
Macrogol
B
Morfine
C
Temazepam
D
Oxazepam

Slide 42 - Quiz

This item has no instructions

Toxische concentratie wil zeggen dat er te weinig medicatie in het bloed zit
A
Juist
B
Onjust

Slide 43 - Quiz

This item has no instructions

Wat wordt bedoeld met Parenteraal?
A
Toedieningswijze via het maagdarmkanaal
B
Toedieningswijze buiten het maagdarmkanaal

Slide 44 - Quiz

This item has no instructions

Wat wordt bedoel met resistentie?
A
Micro organismen zijn ongevoelig geworden voor antibioticum
B
Het antibioticum werkt te sterk
C
Iemand heeft overgevoeligheidsreacties van een geneesmiddel
D
Het geneesmiddel bevat geen werkzame stof

Slide 45 - Quiz

This item has no instructions

Noem de regel van vijf

Slide 46 - Open question

This item has no instructions

Leg het verschil tussen Enteraal en Parenteraal uit

Slide 47 - Open question

This item has no instructions