Taal thema 4 les 6 week 2

Taal woordenschat
thema 4 week 2 les 6
1 / 16
next
Slide 1: Slide
NederlandsBasisschoolGroep 5

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Taal woordenschat
thema 4 week 2 les 6

Slide 1 - Slide

Welke zin past het best bij het woord?

Het geheugen
A
Mijn hersens kraken als ik terugdenk.
B
Als mijn opa vertelt, hang ik aan zijn lippen.

Slide 2 - Quiz

Welke zin past het best bij het woord?

Vergeetachtig
A
Opa weet soms niet meer hoe ik heet.
B
Meester weet soms niet hoe laat het is.

Slide 3 - Quiz

Welke zin past het best bij het woord?

Voorgoed
A
Henk is jaren geleden verhuisd naar Afrika.
B
Ada winkelt even in de supermarkt.

Slide 4 - Quiz

Welke zin past het best bij het woord?

Tijdelijk
A
Ik woon mijn hele leven al in de Hoeve.
B
Mijn oma woont een tijdje bij ons.

Slide 5 - Quiz

Welke zin past het best bij het woord?

Allereerst
A
Ze heeft de allereerste prijs gewonnen .
B
Allereerst begint Rik met zijn spreekbeurt.

Slide 6 - Quiz

Welke zin past het best bij het woord?

Het schroot
A
Die oude planken, gaan naar het schroot.
B
Die oude ijzeren balken gaan naar het schroot.

Slide 7 - Quiz




A
de dierenarts
B
de tandarts
C
de verpleger

Slide 8 - Quiz

Wat betekent de herinnering?
A
De plek waar je herinneringen bewaart.
B
Met veel aandacht luisteren.
C
Als je denkt aan belevenis van vroeger.

Slide 9 - Quiz


A
de hersens
B
de longen
C
het hart

Slide 10 - Quiz

Welk woord hoort in de zin?
De buurman van mijn oma vertelt een verhaal ____________ .
A
hangen aan zijn lippen
B
de verpleger
C
in geuren en kleuren
D
spelen zich af

Slide 11 - Quiz

Welk woord hoort in de zin?
Hij vertelt over zijn _______ aan de oorlog.
A
de hersens
B
de verpleger
C
herinneringen
D
spelen zich af

Slide 12 - Quiz

Welk woord hoort in de zin?
Wij ______, het zo spannend
A
in geuren en kleuren
B
hangen aan zijn lippen
C
de verpleger
D
spelen zich af

Slide 13 - Quiz

Welk woord hoort in de zin?
De verhalen _________ in de tijd dat hij in het leger zat.
A
in geuren en kleuren
B
hangen aan zijn lippen
C
de verpleger
D
spelen zich af

Slide 14 - Quiz

Welk woord hoort in de zin?
Dan komt _______ hem ophalen. Hij zegt:
A
in geuren en kleuren
B
hangen aan zijn lippen
C
de verpleger
D
spelen zich af

Slide 15 - Quiz

Welk woord hoort in de zin?
Jongens, _______ van de meneer werken niet meer goed. Geloof maar niet, wat hij zegt.
A
de hersens
B
herinneringen
C
de verpleger
D
in geuren en kleuren

Slide 16 - Quiz