voorzetsels 4e naamval pers.vnw.

Voorzetsels en 4e naamval
-> Ga in je boek naar blz. 69, Grammatik C.
Je kent al de gewone persoonlijke voornaamwoorden, 
nu leer je welke vorm ze krijgen na bepaalde woorden, de voorzetsels.
Bekijk nu eerst het uitlegfilmpje, dit gaat nog niet over de voorzetsels. 

1 / 37
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Voorzetsels en 4e naamval
-> Ga in je boek naar blz. 69, Grammatik C.
Je kent al de gewone persoonlijke voornaamwoorden, 
nu leer je welke vorm ze krijgen na bepaalde woorden, de voorzetsels.
Bekijk nu eerst het uitlegfilmpje, dit gaat nog niet over de voorzetsels. 

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Video

Vertaal: "durch"

Slide 3 - Open question

Vertaal: "für"

Slide 4 - Open question

Vertaal: "gegen"

Slide 5 - Open question

Vertaal: "ohne"

Slide 6 - Open question

Vertaal: "um"

Slide 7 - Open question

1e of 4e naamval?
vul bij de volgende zinnen de juiste vorm in van het persoonlijk voornaamwoord. 
Let op: in alle groene slides vind je een voorzetsel met 4e naamval in de zinnen. 
Dan kies je dus voor het pers. voornaamwoord in de 4e naamval. Succes!

Slide 8 - Slide

(ik) Warum spielt ihr ohne ............ ?

Slide 9 - Open question

(hij) Das hat ........ nie gesagt!

Slide 10 - Open question

(jij) Was hat Jeroen gegen .......... ?

Slide 11 - Open question

(wij) Er hat nichts für ........ gekauft.

Slide 12 - Open question

(hij) Alles dreht sich immer um .......!

Slide 13 - Open question

(jullie) Durch ......... habe ich die Wahrheit erfahren.

Slide 14 - Open question

(zij) Warum hat....... das nicht gehört ?

Slide 15 - Open question

4e naamval van pers. v.naamw.
Vul nu, liefst uit je hoofd, de vorm in de 4e naamval van de persoonlijke voornaamwoorden in.

Slide 16 - Slide

Zet het pers. v.n.woord in de 4e n.v.:
du

Slide 17 - Open question

Zet het pers. v.n.woord in de 4e n.v.:
wir

Slide 18 - Open question

Zet het pers. v.n.woord in de 4e n.v.:
ich

Slide 19 - Open question

Zet het pers. v.n.woord in de 4e n.v.:
er

Slide 20 - Open question

Zet het pers. v.n.woord in de 4e n.v.:
ihr

Slide 21 - Open question

Zet het pers. v.n.woord in de 4e n.v.:
sie (ev)

Slide 22 - Open question

Zet het pers. v.n.woord in de 4e n.v.:
sie (mv)

Slide 23 - Open question

Zet het pers. v.n.woord in de 4e n.v.:
Sie

Slide 24 - Open question

Vertaal het voorzetsel:
zonder

Slide 25 - Open question

Vertaal het voorzetsel:
tegen

Slide 26 - Open question

Vertaal het voorzetsel:
om

Slide 27 - Open question

Vertaal het voorzetsel:
door

Slide 28 - Open question

Vertaal het voorzetsel:
voor (iemand)

Slide 29 - Open question

Vertaal:
tegen hem

Slide 30 - Open question

Vertaal:
zonder haar

Slide 31 - Open question

Vertaal:
om jullie

Slide 32 - Open question

Vertaal:
voor ons

Slide 33 - Open question

Vertaal:
door jou

Slide 34 - Open question

Vertaal:
om haar

Slide 35 - Open question

Vertaal:
voor mij

Slide 36 - Open question

Wat moet je leren voor de repetitie:
1. je kent de 5 voorzetsels en je kan deze NL-D vertalen, b.v. tegen=gegen
2. je weet da na deze 5 voorzetsels het persoonlijk voornaamwoord een andere vorm krijgt. 
3. je kent de vierde naamvalsvorm van de persoonlijke voornaamwoorden. 

Slide 37 - Slide