BO 3.5-1 Bedrijfseconomie: kostprijs, levensduur, afschrijvingen
De vorige les ging over financiële kengetallen. Welke kengetallen weet je nog?
1 / 24
next
Slide 1: Mind map
Praktische economieMBOStudiejaar 3
This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
De vorige les ging over financiële kengetallen. Welke kengetallen weet je nog?
Slide 1 - Mind map
Wat is de solvabiliteit?
A
9.33%
B
26.66%
C
36%
D
56.25%
Slide 2 - Quiz
De solvabiliteit in de vorige opgave was 36% . Hoe beoordeel je deze solvabiliteit?
A
De solvabiliteit is slecht. Het bedrijf heeft meer schulden dan eigen vermogen
B
De solvabiliteit is goed. De norm is minimaal 25% en dat heeft dit bedrijf ruim gehaald.
Slide 3 - Quiz
Wat is de current ratio?
A
0.26
B
0.74
C
0.42
D
2.5
Slide 4 - Quiz
Hoe beoordeel je de current ratio?
A
De current ratio moet minimaal 1.5 zijn, dus dit is goed
B
De current ratio moet onder de 1.5 zijn, dus dit is niet goed.
Slide 5 - Quiz
Het bedrijf heeft €50.000 winst gemaakt. Wat is de rentabiliteit?
A
6.67%
B
10.42%
C
18.51%
D
25%
Slide 6 - Quiz
Hoe beoordeel je de rentabiliteit?
A
De rentabiliteit moet minimaal 8-10% zijn, dus is dit goed
B
De rentabiliteit moet minimaal 30% zijn, dus is niet goed
Slide 7 - Quiz
In deze les:
Kostprijs
Afschrijvingskosten
Rentekosten
Slide 8 - Slide
Kostprijs:
Alle kosten die de loonwerker maakt om een dienst uit te voeren
Om de kostprijs te kunnen berekenen ben je de gegevens uit de bedrijfseconomische boekhouding nodig
Slide 9 - Slide
Factoren die de kostprijs beïnvloeden:
- de hoeveelheid werk die wordt uitgevoerd
- de levensduur van de machine
- de benodigde arbeid
- het dieselverbruik
- de benodigde hulpstoffen
- overige kosten
Slide 10 - Slide
Hoeveelheid werk en levensduur
Voor iedere machine of trekker heeft het loonbedrijf vaste kosten. Deze kosten staan vast: het maakt niet uit of de machine veel of weinig uren maakt.
Voorbeeld: afschrijvingskosten
Worden er meer uren gemaakt, dan gaan wel de
vaste kosten per uur naar beneden.
Slide 11 - Slide
Afschrijvingskosten
De waardevermindering van investeringen (trekkers, machines) die langdurig meegaan.
Je verdeelt de kosten over de levensduur van de machine
Slide 12 - Slide
Afschrijvingskosten
Een kraan kost bij aanschaf €200.000,=
De levensduur is 10 jaar
De machine heeft na 10 jaar een restwaarde van €20.000,=
Afschrijving (= waardevermindering) per jaar:
200.000,= - €20.000,= = €180.000,=
€180.000,= / 10 jaar = €18.000,= per jaar.
Slide 13 - Slide
Een nieuwe Vervaet kost €480.000,= De levensduur is 12 jaar. De restwaarde is €60.000,= Bereken de afschrijvingskosten per jaar.
Slide 14 - Open question
Levensduur
Slide 15 - Slide
Technische levensduur:
De tijd waarin de machine nog functioneert.
De kraan doet het nog steeds. Technisch nog steeds te gebruiken
Economische levensduur:
De kosten staan in verhouding met de opbrengsten
De kraan kan niet meer economisch verantwoord worden ingezet
Slide 16 - Slide
Er komt een nieuwe veldspuit op de markt die 2x zoveel capaciteit heeft als de oude. Jouw veldspuit is 7 jaar oud. Je hebt hier te maken met:
A
Economische levensduur
B
Technische levensduur
Slide 17 - Quiz
Je hebt een sleepvoetbemester maar het bemesten hiermee wordt door de overheid verboden.
A
Economische levensduur
B
Technische levensduur
Slide 18 - Quiz
Een mobiele kraan draait jaarlijks 1500 uur en kost €170.000,=. Na 5 jaar verkoopt het bedrijf de kraan met een restwaarde van €60.000,= Wat zijn de jaarlijkse afschrijvingskosten van deze kraan?
Slide 19 - Open question
Een mobiele kraan draait jaarlijks 1500 uur en kost €170.000,=. Na 10 jaar verkoopt het bedrijf de kraan die dan helemaal is afgeschreven. Wat zijn de jaarlijkse afschrijvingskosten van deze kraan per draaiuur?
Slide 20 - Open question
Jouw bedrijf heeft een duplomaaier waarvan de vervangingswaarde €60.000,= is. De economische levensduur is 11 jaar. De restwaarde is 10%. Wat is de restwaarde?
A
€6.700,=
B
€5.455,=
C
€7.550,=
D
€6.000,=
Slide 21 - Quiz
Afschrijvingen
Bedrijfseconomisch kijken we naar de economische afschrijvingen.
“Als bank willen we niet dat een ondernemer een te lange leaseperiode krijgt aangeboden. Dat hij langere tijd moet betalen dan hij zijn geld kan verdienen met de machine”.